dinsdag 17 februari 2009
LEZINGEN: (3) Chagall, De zachte krachten, Een verhaal van 2 steden.
CHAGALL WAS EEN OECUMENISCH SCHILDER
AMSTERDAM - Kunstenaar van de oecumene, de liefde en de menselijkheid. Zo betitelde islamoloog prof. dr. Anton Wessels gistermiddag (13 februari 2003) de joodse schilder Marc Chagall (1887-1985). Wessels hield een afscheidsrede als hoogleraar missiologie en godsdienstwetenschap aan de Vrije Universiteit.
Aan de hand van tientallen dia's van Chagalls werk zette Wessels uiteen wat Chagalls inspiratiebronnen zijn geweest, alsook hoe de in Rusland geboren jood stond tegenover de Bijbel en de verschillende culturen en godsdiensten.
De scheidende hoogleraar constateerde dat de wereldbekende kunstenaar in zijn werk een getuigenis heeft achtergelaten ,,dat werkelijk oecumenisch is''. Dit ondanks dat hij leefde in een periode vol oorlogen en spanningen. De boodschap van Chagall achtte Wessels van wezenlijk belang voor de huidige tijd die sterk gekenmerkt lijkt te worden ,,door nieuw racisme en vreemdelingenhaat en pure domheid''.
Hagar Illustratief voor Chagalls oecumenische instelling vond de hoogleraar zijn afbeelding van de slavin Hagar. Abraham en Sara hadden Hagar laten vallen en zonden haar en haar zoon de woestijn in. God ziet echter naar haar om. ,,In tegenstelling tot de tekst van de Bijbel houdt Hagar op Chagalls afbeelding haar zoon in de armen: als een authentieke piëta, als een mater dolorosa, een moeder van smarten.'' Volgens Wessels tekent Chagall Hagar - stammoeder van de Arabieren, de moslims - als een geliefd schepsel van God, dat onder zijn zegen staat. Wessels: ,,Een indrukwekkend teken en een oproep aan de mensen om ondanks alle verschillen elkaar met wederzijds respect, vriendelijkheid en liefde te aanvaarden, omdat dat de wil van God is.''
Aan de hand van meer werken liet Wessels Chagalls verbondenheid zien met de ,,drie tradities'' van jodendom, christendom én islam. Zo komt in veel schilderijen het kruis voor. Chagall was onder de indruk van het kruislijden. Het bleke gelaat van de lijdende Christus bracht hem in verwarring.
De rode draad in Chagalls werk is verder de liefde, signaleerde de islamoloog, die wees op zijn weergave van het Hooglied. ,,Die liefde is innig verbonden met het Geheim met een hoofdletter, het geheim dat God is. Daarvan getuigt hij met zijn kleuren, met zijn boven de werkelijkheid zwevende geliefden.''
Dialoog
Wessels benadrukte in zijn afscheidsrede dat het er niet om gaat Chagall voor een christelijke kerk ,,in de engere zin van het woord'' te claimen. Hij kent het verwijt dat wanneer je je open stelt voor andere culturen en godsdiensten (dialoog), de eigen identiteit (het getuigenis) verloren gaat. Wessels: ,,Ik denk dat dat alleen door iemand gezegd kan worden die zelf zo'n poging nimmer ondernomen heeft. Van die eigen identiteit wordt je juist in dialoog, in de ontmoeting, pas echt bewust.''
Nederlands Dagblad, 14 februari 2003
-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-
Delen van de lezing uitgesproken op 8 april 2006 in de Mozes en Aäronkerk te Amsterdam
De zachte krachten zullen zeker winnen in het einde.
(Henriëtte Roland Holst)
Op 1 januari 2002 zei de burgemeester van Amsterdam, Job Cohen, in zijn toespraak bij de nieuwjaarsreceptie van de gemeente Amsterdam: ‘Sinds geruime tijd besteedt de overheid in dit land aan de rol van religie geen aandacht. De scheiding van kerk en staat staat bij ons, terecht, hoog aangeschreven. Maar het is de vraag of de overheid, overigens met inachtneming van de doctrine van die scheiding, niet meer oog moet hebben voor deze rol van de religie, juist omdat het als bindmiddel zo'n belangrijke rol speelt. De integratie van sommige bevolkingsgroepen in onze samenleving verloopt nu eenmaal via hun godsdienst. Willen we de dialoog met elkaar gaande houden, dan moeten we hoe dan ook de religieuze infrastructuur erbij halen. Zonder moskeeën, tempels, kerken en synagogen lukt het niet.’
Wat zou de bijdrage inhoudelijk kunnen zijn aan het publieke debat? Godsdienstige gemeenschappen zijn vertelgemeenschappen. Het zijn godsdienstige en cul¬tu¬¬rele gemeen¬schappen waar¬binnen verhalen verteld worden. Verhalen over hoe je met elkaar en met God omgaat, welke normen en waarden je in het leven hebt die in elke tijd en in elke nieuwe omge¬ving richting kunnen geven, hoe je het le¬ven en de dood, het lot, aan kunt en hoe geloof, moraal, re¬gels van gedrag, ja, de hele cul¬tuur aan de volgende generatie kan worden overgedragen. Weliswaar leven wij in een tijd, vooral in de westerse wereld, waarin er minder geloof lijkt te zijn in de 'grote verhalen', zoals dat heet. Toch blijft het goed elkaar verhalen te vertellen. Meer dan om een geloofsleer gaat het om een geloofsverhaal, 'verhalende filosofie' of 'verhalende the¬o¬lo¬gie' om het zo te zeggen. Het aar¬dige van verhalen is ook dat het kan bijdragen aan het elkaar wederzijds leren verstaan. Verhalen zijn niet aan grenzen van culturen gebon¬den. Zoals in de toenadering tussen joden en christenen verhalen een belangrijke rol hebben gespeeld bij wederzijds begrip, zo zouden ook jodendom, christendom en islam met elkaar hun verhalen kunnen delen. Zo was er eens een rabbijn die op straat liep en een huilend jongetje tegen kwam. Hij vroeg hem: 'Waarom huil je?' Het jongetje antwoordde: 'Ik huil omdat ik verstoppertje aan het spelen ben, maar niemand zoekt me', waarop de rabbijn begint te huilen. 'Jij bent als God.' zei hij. 'Hij houdt zich verborgen, maar niemand zoekt Hem.' Is dat geen waar verhaal, herkenbaar voor een ieder, van welke achtergrond dan ook?
Voor de jood en de christen is het belangrijk ook oor te hebben voor de boodschap die de profeet Mohammed heeft gebracht. Wie Mohammeds ervaringen bestudeert en vergelijkt met wat beschreven staat over de ervaringen van de profeten in de Bijbel, wordt de grote verwantschap dui¬delijk. 'Hoor iemand zegt, “Roept!”. En de vraag klinkt: “Wat zal ik roepen?”’, wordt door de profeet Jesaja (40:6) gezegd. Met dezelfde woorden kan worden aangeven wat Mo¬ham¬med overkwam. Mohammed was gewoon zich elk jaar gedurende een maand in een grot op de berg Hira in de buurt van Mekka, zijn geboorteplaats, terug te trekken. Land¬schappelijk is dit erg vergelijkbaar met de berg Sinaï, waar Mozes (Musa) en Elia hun godsopenbaringen ontvin¬gen (vgl. Exodus 24:1-18, 33:12-23 en 1 Koningen 19:9 e.v.). Rond zijn veertigste overkwam het de profeet Mohammed dat hij ineens in deze grot, 'de berg van licht', een stem vernam die riep ‘Iqra’: reciteer, lees voor! En Mohammed vroeg - net zoals de profeet Jesaja 'Wat zal ik roepen?’ – ‘Wat zal ik voordragen?’. En de engel van God antwoordde: 'Lees in de naam van jouw Heer die geschapen heeft. Die de mens geschapen heeft uit een bloedklomp. Lees. Jouw Heer is de meest edelmoedige. Hij heeft door de pen onderwezen, de mens onderwezen wat hij (tevoren) niet wist' (Koran 96:1-5). ‘Hem heeft onderricht een geweldige in kracht’, Koran 53:5, doet denken aan het woord van God dat de profeet Jeremia ontving: 'Gij waart te sterk voor mij en hebt mij in uw greep gekregen ' (Jeremia 20:7). Zo werd het woord van God Mohammed te mach¬tig zodat hij wel moest spre¬ken in naam van God.
Op deze avond ter gelegenheid van de geboortedag van de profeet kunnen we herinneren aan het woord van de Koran waarin de profeet Mohammed 'een barm¬hartigheid voor de werelden' (21:107) ge¬noemd wordt. De betekenis van Mohammed komt op kernachtige wijze tot uiting in het verhaal dat over zijn overlijden verteld wordt. Op de achtste juni van het jaar 632 na Christus sterft Mohammed. Zijn vriend en mede¬stander Omar kan niet ge¬loven dat Mohammed echt gestorven is. Hij tracht omstanders ervan te overtuigen dat Mohammed evenals Mozes (Musa) zich enige tijd heeft teruggetrokken en zal terugkeren. Moham¬meds andere grote mede¬stander Aboe Bakr, die op het moment van Mohammeds overlijden niet aanwezig was, hoort bij zijn terug¬keer wat er gebeurd is. Hij betreedt vervolgens het vertrek waar Mo¬ham¬med ligt opgebaard, gaat naar hem toe, onthult diens ge¬laat, kust hem en spreekt de woorden: 'Gij waart mij dier¬baarder dan mijn vader en moeder'. Dan gaat Aboe Bakr naar buiten en maant Omar en de menigte tot kalmte en spreekt dan de gedenk¬waardige woorden die ieder moslim kent: 'O mensen, indien iemand Mohammed aanbidt, weet: Mohammed is gestorven. Maar indien iemand God aanbidt, weet: God is levend en sterft nimmer'. In een wereld waarin velen het besef van God verloren hebben, drukken deze woorden kernachtig uit wat voor godsbesef Mohammed bezat en heeft ingeprent in miljoenen en miljoenen tot op de dag van vandaag, waardoor hij blijft spreken ook nadat hij gestorven is.
In verband met de vragen die spelen in onze samenleving, zowel in ons land als in de wereld, is het goed te luisteren naar wat de heilige geschriften, de Thora (Tawra, Tenach, het Oude Testament), het Evangelie (Indjil, het Nieuwe Testament) en de Koran, ons te vertellen hebben over bijvoorbeeld de vragen van geweld en vergelding. De titel van een boek over de moderne ontwikkelingen in de islamitische wereld, ‘De wrake Gods’, vat goed samen wat velen over het geloof denken. Zeker dat van Osama bin Laden of Mohammed B., die zich als de voltrekkers van die wrake Gods beschouwen, op Amerika of op Theo van Gogh. Roepen teksten in de Koran en de Bijbel op om een dergelijke vergelding aan ongelovigen te voltrekken? Op zichzelf kan ieder zich wel wat voorstellen bij wraakgevoelens. Als je kwaad wordt aangedaan, wat moet je dan doen? Je hoort tegenwoordig vaak dat je het je aangedane onrecht toch niet over je kant moet laten gaan. De morele orde zou daar onder lijden. Zo wordt ook de oorlog tegen terrorisme gerechtvaardigd. Spreken de Bijbel én de Koran dan niet over oog om oog en tand om tand? Die laatste uitdrukking klinkt ons natuurlijk nogal heftig in de oren, maar het was toentertijd wel als matiging van vergelding bedoeld. Het betekende dat als je één tand werd uitgeslagen, je vervolgens niet iemand al zijn tanden uit zijn mond moest slaan. Maar hoe dan ook, hoe begrijpelijk en verstaanbaar vergelding ook moge zijn, de joodse, christelijke en islamitische traditie raden toch duidelijk alle drie aan een andere weg te kiezen en te bewandelen: geen vergeldingsacties van onze kant.
‘“Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden”, spreekt de Here’ (Romeinen 12:19). Dat houdt niet in dat God het kwaad negeert en zo maar laat passeren. Hij zál vergelding eisen, maar zonder onze poging om zelf ons gelijk te hálen. Het principe dat wordt gehanteerd is: kwaad kán en zál nooit en te nimmer overwonnen worden door ander kwaad, maar enkel en alleen door een groter goed. De Bijbel gaat nog een stap verder: 'Als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd’ (Romeinen 12: 20). Dat is een beroep op de Bijbelse wijsheid uit het boek Spreuken (25:21,22), ‘chokma’ in het Hebreeuws, wat ‘hikma’ is in het Arabisch, en in populair Nederlands wordt aangeduid met het woord ‘goochem’. Als je wijs bent, doorbreek je zo die dodelijke en verderfelijke cirkel van wraak en weerwraak: ‘laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede’ (Romeinen 12: 21). Daarmee verwijst Paulus in zijn brief aan de Romeinen naar wat Jezus zelf in de bergrede in het Evangelie heeft verkondigd: ‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: "Een oog voor een oog en een tand voor een tand." En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren.’ (Matteüs 5:39). Jezus heeft het niet alleen gezegd. Hij heeft het ook in zijn eigen leven wáár gemaakt. Alleen het toekeren van de andere wang kan die dodelijke cirkel doorbreken. Alleen door geweldloosheid wordt het kwaad een halt toegeroepen. Vaak is een dergelijk beroep op de bergrede en de mogelijke relevantie voor de politiek, afgedaan als naïef, geitenwollensokken denken, half¬zachte flowerpower verhalen. Maar het is geen halfzacht verhaal.
Ik haal stukken uit de Koran aan in een Nederlandse vertaling:
‘In de naam van God, de Barmhartige, de Erbarmer.
Wij hebben de Thora geopenbaard als een leidraad en een licht, opdat de profeten op grond daarvan een oordeel vellen. (...) Vreest dan de mensen niet, maar vreest Mij en versjacher Mijn openbaringstekenen niet. (...) Wij hebben u in de Thora voorgeschreven: leven om leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor en tand om tand en, wat betreft de wonden, wedervergelding. Maar voor wie hiervan afziet en als aalmoes kwijtscheldt dan geldt dat voor hem als verzoening. (...) En Wij hebben Jezus, de zoon van Maria, in de voetstappen van de profeten van de kinderen Israëls laten volgen als bevestiger van wat er van de Thora vóór zijn tijd al was. Wij gaven hem het Evangelie waarin een leidraad en een licht is, en om te bevestigen wat er daarvoor was van de Thora, en als een leidraad en aansporing voor de godvrezenden. En laten de mensen van het Evangelie oordeel vellen volgens wat God daarin heeft geopenbaard. En Wij hebben het boek met de waarheid aan jou (Mohammed), geopenbaard ter bevestiging van wat er voordien van de Schrift al was en om erover te waken. Oordeel dan tussen hen volgens wat God heeft geopenbaard en volg hun persoonlijke neigingen niet in afwijking van wat van de waarheid tot jou is gekomen. Voor een ieder van jullie hebben Wij een norm en een weg bepaald. En als God het gewild had, zou Hij jullie tot één gemeenschap gemaakt hebben, maar Hij heeft ieder van jullie in wat jullie gegeven is op de proef willen stellen. Wedijvert dus in goede daden. Eens zullen jullie tot God allen tezamen terugkeren. (...)’ (5:44-48).
Wanneer de Koran eerst de Tawra (Thora, het Oude Testament) en dan de Indjil (het Evangelie, het Nieuwe Testament) heeft aangehaald, eindigt de Koran met een advies aan alle drie, de jood, de christen en de moslim: ‘dus wedijvert met elkaar in goede daden!’. Het is geen halfzacht, maar juist een zeer krachtig verhaal: de zachte overmacht van de liefde. En daarbij is het nog googcem ook! Toen eens aan een jood werd gevraagd of hij optimistisch of pessimistisch was, antwoordde hij: wij joden kunnen het ons niet veroorloven om pessimistisch te zijn. Dit is het optimisme van alle drie de boeken: Tenach, Evangelie én de Koran. Dat naïeve geloof berust enkel en alleen op het vertrouwen dat Gods barmhartigheid tenslotte alle mensen zal omvatten. God heeft zichzelf barmhartigheid voorgeschreven, zegt de Koran.
Joden, christenen en moslims staan in dezelfde traditie van de profeten. Zij zien zichzelf als afstammelingen van vader Abraham (Ibrahim), de vader van alle gelovigen. Zij oriënteren zich alle drie op het geestelijke Jeruzalem (al Quds). Jeruzalem was voor de moslims de eerste gebedsrichting (qiblah). Joden, christenen en moslims behoren, om het zo te zeggen, tot de ‘Jeruzalemstadgroep’. Als er dan in onze tijd enige leden van deze ‘Jeruzalemstadgroep’, de Isaacs A. of de Mohammeds B of de Christiaans C. - als u begrijpt wat ik bedoel - toch van mening blijven dat zij 'in Godsnaam' wraak kunnen en moeten uitoefenen, dan moeten zij weten dat als je de heilige boeken echt leest en verstaat, zij niet handelen in opdracht van de God van Abraham (Ibrahim) of Mozes (Musa), en niet uit naam van de God van Jezus Christus (Isa, zoon van Marjam) of de God van Mohammed. Dan spreken zij alleen maar uit naam van een eigen god die zij verzonnen hebben of zelf bij elkaar hebben gegoocheld (wat tegenwoordig via Google erg makkelijk kan).
Het samenvattende trefwoord is en blijft voor ons allen: geweldloosheid. In de eeuw die achter ons ligt, de eeuw van onze vader en moeder, werd die gedachte de inspiratiebron voor zulke 'naïevelingen' als Tolstoi (Rusland), Mahatma Gandhi (India), Mahmud Taha (Soedan) en Martin Luther King (Verenigde Staten). Zij durfden voor die weg te kiezen én die moedige wedijver in goede daden aan te gaan! Wil er ooit gerechtigheid en vrede in onze wereld komen, dan hebben wij zulke leiders nodig die deze wijsheid bezitten, zo goochem zijn. Maar dan moeten ze wel (M.L.) King-size zijn. Want zo alleen zullen wij eens allen tezamen tot God terugkeren.
-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.
BIJBEL EN KORAN
EEN VERHAAL VAN TWEE STEDEN
Charles Dickens, Een verhaal van twee steden
De bekende Engelse schrijver Charles Dickens heeft een boek over de Franse revolutie geschreven. Een verhaal van twee steden heet het en die twee steden steden zijn Londen en Parijs. Dickens probeert zijn tijd te verstaan en er in zijn werk uitleg aan en inzicht in te geven. Het boek opent met de woorden: 'Het was de beste van de tijden, het was de slechtste van de tijden, het was de eeuw van wijsheid, het was de eeuw van dwaasheid, het was het tijdperk van geloof, en het was de eeuw van ongeloof, het was het seizoen van Licht en het was het seizoen van Duisternis.' Een patroon van tegenstellingen die tot explosie kwam in de Franse revolutie. Hoe moet je op een dergelijke revolutie reageren? Dat monster kun je niet bestrijden, vindt hij, door nog meer mensen op te hangen of nog meer gevangenisstraffen uit te delen. Dat kun je alleen als je erkent wát die revolutie heeft veroorzaakt. En Dickens probeert de ernstige sociale grieven van zijn tijd te begrijpen. Hij oefent kritiek uit op de sociale wantoestanden die alleen maar erger worden door een heersende zelfzucht. Dickens begrijpt om het in de woorden van de grote dichter W.H. Auden te zeggen:
Degenen tegen wie kwaad is gedaan
Doen op hun beurt kwaad.
Auden veroordeelt in deze regels het vredesverdrag van Versailles welke aan het einde van de Grote Oorlog, zoals de Eerste Wereld Oorlog aanvankelijk genoemd werd, zulke verpletterde sancties aan de verslagen vijand oplegde, dat achteraf deze vrede wel als het begin van de Tweede Wereld-Oorlog is uitgelegd.
Wij leven in een tijd die naar ieders gevoel en ervaring een tijd van overgang, zo je wilt, een revolutie is. De wereld is niet dezelfde meer na de elfde september 2001 is vaak gezegd. De naam die wij vandaag ervoor gebruiken is niet meer revolutie maar terrorisme. Er wordt sedertdien een oorlog gevoerd tegen het terrorisme. Maar is dan ook de vraag niet belangrijk waar dat terrorisme vandaan komt? Moeten wij ons dan ook in het Westen niet afvragen welk kwaad 'wij' op onze beurt hebben begaan?
Zoals je Dickens Een verhaal van twee steden van Dickens als een sleutel zou kunnen gebruiken voor het verstaan van de Franse revolutie, zo wil nagaan in hoeverre Bijbel en Koran als een verhaal van twee steden ons iets zeggen over de conflictueuze wereldsituatie in en tussen onze hedendaagse ‘steden’? Of hebben onze moderne steden geen boodschap aan die Bijbel noch de Koran? Immers, zo denken velen: zijn godsdiensten en hun ‘heilige boeken’, en niet alleen de Koran, met hun heilige oorlog en djihad niet eerder de oorzaak van geweld en terreur dan de oplossing ervan?
Bijbel en Koran en een band
Bijbel en Koran in een adem te noemen wekt misschien verbazing. De moslims erkennen op grond van de Koran weliswaar de Tawra en Indjil als openbaringen van God en noemen joden en christenen dan ook ‘mensen van het Boek’. Hoewel in de eerste eeuwen binnen de kerk wel discussie is geweest of het Oude Testament wel als integraal onderdeel van de Bijbel en als het woord van God gezien kon worden (Marcion), de houding van de joden en de christenen ten opzichte van de Koran is echter meestal een andere geweest. Zij hebben meestal ontkend en ontkennen, dat Mohammed een profeet is en loochenen daarom ook dat de Koran het woord van God is. Voor een moslim is dat moeilijk te verstaan, omdat zij niet begrijpen waarom joden en christenen niet een vergelijkbare respect voor Mohammed kunnen opbrengen die zij zelf wel voor Mozes en Jezus hebben. Ik pleit wel voor een dergelijke erkenning en neem dat ook als uitgangspunt. Dat doe ik, zo je wilt, ook in de geest van de joodse geleerde Mozes Maimonides in Cordoba geboren en in 1204 in Cairo bestorven. Zijn beroemde Gids der verdoolden werd nota bene in het Arabisch(!) geschreven. Hij zegt: 'De moslims zijn in het geheel geen afgodendienaars en zij verkondigen op juiste wijze de volstrekte eenheid van God'. 'Het gaat het menselijk denken te boven om de plannen van de Schepper te peilen. Want onze wegen zijn niet Zijn wegen, noch onze gedachten Zijn gedachten (Jesaja 55:9). Alle zaken die betrekking hebben op Jezus van Nazareth en de Ismaëliet (Mohammed) die na hem kwam dienden duidelijk de weg van de koning Messias om de hele wereld voor te bereiden om God eensgezind te aanbidden, zoals geschreven staat: 'Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zijn allen de naam des HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen zijn aan zij' (Zefanja, 3:9).
De profeet Mohammed begint zijn optreden als profeet in het jaar 610 in Mekka, later gevolgd door een periode van tien jaar in Medina tot aan zijn dood in 632. Hij ziet zich als profeet staan in de lijn van de Bijbelse profeten. Belangrijke gestalten zijn vooral Abraham, Mozes en Jezus.
De Bijbel vertelt eigenlijk ook 'Een verhaal van twee steden': namelijk de steden Jeruzalem (in Israël /Palestina) en Babel (Mesopotamie, of het Twee - Stromen Land). De ene stad staat symbool voor de stad van gerechtigheid en vrede, de ander voor de stad van onrecht en onderdrukking. Het uiteindelijke toekomst perspectief is een nieuwe stad, een nieuw Jeruzalem (Openbaring 21, 22) . Het visoen is gericht op de stad met de fundamenten door God zelf ontworpen en gebouwd (Hebreeën 11:10).
De Koran kan evenzeer gekarakteriseerd worden als ‘Een verhaal van twee steden’, namelijk Mekka en Medina, beide in het centrum van het Arabische schiereiland gelegen. Mekka waar Mohammed rond 570 werd geboren geldt in de eerste periode van Mohammeds profetisch optreden als een stad van onrecht, onderdrukking en vervolging. Uiteindelijk werd hij verdreven en week hij met zijn volgelingen uit naar Medina (Koran 47:13). Maar Medina, dat trouwens ‘stad’ betekent, die de emigranten uit Mekka liefdevol opnamen (Koran 59:9), staat voor de stad van recht en zal de bijnaam Medina al-munawwara, 'de verlichte stad' of lichtstad krijgen, de nieuwe stad waar gerechtigheid moet worden gedaan.
Mens als kalief of koning
Het scheppingsverhaal in de Koran begint met een proloog in de hemel, zoals in het boek (vgl. Job, 1:6). God maakt in de vergadering met de engelen zijn voornemen bekend dat hij de mens zal scheppen. De engelen vinden dat een bijzonder slecht idee met als argument dat de mens verderf zal brengen op aarde en bloed zal vergieten. Het valt moeilijk te ontkennen dat de engelen een punt hebben. Zij beseffen wat er staat te gebeuren. Dat Gods project mens, zal leiden tot het vergieten van bloed op de aardbodem. Het is des te treffender dat God zich toch niet van de wijs, van Zijn wijsheid, laat afbrengen: 'Ik weet het best wat gij niet weet' geeft hij hen ten antwoord.' Je vraagt je dan af wat God wist dat de mens niet weet. Je kan je moeilijk voorstellen dat God niet wist wat de engelen weten. Wat het dan is wat God weet beantwoordt de tekst niet (Koran 2:30).
God heeft echter een specifiek oogmerk met de schepping van de mens. Zoals in het eerste Bijbelboek gezegd wordt, dat God de mens in de tuin, in de hof van Eden brengt om die te bewerken en erover te waken (Genesis 2:15), wil Hij hem niet als een verderf-brenger, maar als Zijn ‘plaatsbekleder’ op aarde aanstellen (Koran 2:30). Daarvoor wordt een woord gebruikt dat in het Nederlands met kalief vertaald wordt.
Zodra de schepping van de mens heeft plaatsgevonden, verschijnt Iblis op het toneel, dat is de Diabolos, de duivel of de satan. In het Bijbelverhaal verschijnt hij in de vorm van een slang (Genesis 3). Iblis komt om de mens op de proef te stellen: Hij biedt de mens een koningschap (mulk) dat niet vergaat? (Koran 20:120). Gods tegenstander stelt het 'koningsheerschappij' in het vooruitzicht: malik of koning te zijn (mèlèk- zijn in het Hebreeuws).
Zowel in de Bijbel als de Koran is ‘koning’ een geen onschuldig woord. Het gaat om meestal om een onrechtvaardig koningschap. Een koning is bij uitstek iemand die verderf brengt op aarde en die bloed vergiet. Vele koningen zijn vaak dienaren van de Moloch. Moloch is eigenlijk een verminking van het woord koning. Koningen gaan over lijken, en brengen met name kinderoffers. Hoewel het mensenoffer door de Thora nadrukkelijk wordt verboden en verafschuwd(Deuteronomium 12:31), dat iets is wat God nooit heeft geboden of gewild (Jeremia 32:35), werden die offers gebracht door volken die voor Israël in Kanaän woonden (Psalm 106:37, 38), maar kwam het ook voor onder koningen van Juda! Koning Achaz van Juda offerde zijn eigen zoon aan de Moloch door hem als offer te verbranden (2 Koningen 16:3; 2 Kronieken 28:3). Een van de goede koningen van Juda, Josia, treedt tegen kinderoffers op (2 Koningen 23: 10). In het Nieuwe Testament wordt aan de generatie van de woestijntocht een verering van de Moloch toegeschreven: ‘Jullie hebben de tent van Moloch meegedragen’ (Handelingen 7:43).
Iblis wil door het koningschap in het vooruitzicht te stellen suggereren dat de mens God gelijk kan worden. God is immers koning? Aan Hem behoort het koningschap (Koran 67:1,2), in de hemel en op de aarde (Koran 2:107). Met andere woorden, de duivel suggereert dat de mens kan treden in de bevoegdheden die alleen God toebehoren. Dat is en blijft de eeuwige duivelse verzoeking waaraan ook Jezus, als een tweede Adam (!) immers, in de woestijn wordt onderworpen: 'Weer nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij liet Hem alle koninkrijken der aarde zien met al hun pracht en zei: Dit alles zal ik U geven als u voor mij in aanbidding neervalt. Toen zei Jezus tot hem: Ga weg, satan. Want er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. (Mattheus. 4:8-11; vgl. Deuteronomium 6:13).
Dat ‘koningschap’ dat satan de mens in het vooruitzicht stelt staat dus lijnrecht tegenover het vice- regentschap van God op aarde: het kalief- zijn dat Gód voor de mens in gedachten heeft, dat het doen van gerechtigheid inhoudt, het volgen van de rechte weg, de weg van de gerechtigheid.
Waar gaat het dus om? Volgens Bijbel en Koran staan Adam en Eva, de mens, zowel man als vrouw, in feite elcerlic van het begin van zijn of haar bestaan voor de keuze: wil je mens zijn zoals God heeft bedoeld, plaatsbekleder Gods, vice-regent om de aarde te bouwen en bewaren - of kies je voor een ‘koning’ te zijn met alles wat dat inhoudt aan onrecht? Wil je kalief zijn of koning? Ben je de partij van God (Hizb Allah/Hizbollah, Koran 5:56) of ben je van de partij van satan (Hizb Shaytan Koran 58:19). Dat is de keuze waar voor ieder persoonlijk wordt geplaatst, als ook de keuze waar iedere (politieke) leider op aarde voor geplaatst wordt.
De rode draad van de boodschap van de profeten
De grote profetische gestalten uit Bijbel en Koran vanaf Abraham, Mozes, Jezus tot en met Mohammed toe krijgen de opdracht te breken met de onrechtvaardige koningen oftewel de heersers van het onrecht in hun steden of landen.
Abraham uit de regio van het tweestromenland staat tegenover Nimrod, dé heerser van Babel en de stichter van Nineve (Genesis 10:10-12), die als de eerste machthebber en geweldenaar op aarde geldt (Genesis 10:8). Nimrod geldt als koning van de onderdrukkende imperia van Assur en Babel. De rijken van Assur en Babel onder leiding van een dergelijke heerser, geldt bij uitstek als gebied waar onrecht en imperialistische uitbuiting en onderdrukking heerst.
Abraham redetwist met Nimrod of God hem wel het koningschap gegeven heeft (Koran 2:258). Abraham breken met Nimrod en wegtrekken naar het land dat God hem zal wijzen (Genesis 12) en op weg gaan naar een land/aarde/stad waar gerechtigheid zal worden gedaan.
Mozes, in een andere regio, Egypte, staat tegenover de Farao. Farao zegt volgens de Koran van zichzelf: ‘Er is geen God dan ik!’ Mozes wordt opgeroepen te breken met het onrecht van de Farao, deze tirannieke, arrogante heerser (Koran 79:17;vgl. Koran 22:24, 34, die verderf op aarde brengt (Koran 28:5), waar immers de engelen al voor waarschuwden dat het zou gebeuren! Mozes moet met zijn volk wegtrekken (Exodus; Koran 7:141; 20:80) en op weg gaan naar het beloofde land, waar de verdrukten en vertrapten recht zal worden verschaft (Vgl. Koran 79:17; 22:24, 34, 28:5; 7:141; 20:80).
Het evangelie begint met het verslag hoe Jezus als kind bedreigd wordt door koning Herodes, die hem wil ombrengen. Daarom vlucht hij met zijn ouders naar Egypte. Daar blijven zij tot de dood van Herodes (Mattheus 2: 13-15). Daarna wordt Jezus door God geroepen voor zijn ‘Exodus’ uit Egypte als vervulling van het woord van de profeet: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen (Hosea 11:1).
In het evangelie (van Mattheus) worden twee koningen der joden genoemd en tegenover elkaar gesteld: Herodes en Jezus. De wijzen uit oosten komen vlak na Jezus’ geboorte naar koning Herodes toe om te vragen waar de koning der joden geboren is, vanwege de ster die zij gezien hebben. De hogepriesters en schriftgeleerden door Herodes bijeengeroepen vertellen desgevraagd dat de ‘Messias’ in Bethlehem zou worden geboren. Die informatie speelt Herodes in het geheim door aan de wijzen met het verzoek als zij het kind in Bethlehem vinden hem dat te berichten zodat ook hij deze Messiaanse koning eer kan bewijzen. (Mattheus 2: 1-9). Maar nadat de de wijzen het kind hebben gevonden en eer hebben bewezen, gaan zij door een droom gewaarschuwd niet naar koning Herodes terug. Zodra Herodes bemerkt dat hij door de wijzen ‘bespot’ is, geeft hij om zich van deze potentiële koning te ontdoen, de opdracht om de kinderen in Bethlehem van twee jaar en jonger om te brengen (Mattheus 2:16).
Als Jezus later ten tijde van een andere koning Herodes wordt gevangen genomen, gemarteld en gekruisigd, bevestigen de soldaten boven zijn hoofd een bordje met de aanklacht tegen hem die luidde: Dit is Jezus, de koning van de joden (Mattheus 27: 37), in het Hebreeuws, Latijn en Grieks (Johannes 19:19). Als Jezus daar hangt tussen twee andere gekruisigde misdadigers in, drijven de hoge priesters, de schriftgeleerden en oudsten de spot met hem en zeggen: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël. Laat hij dan nu van het kruis afdalen en wij zullen in hem geloven! ‘Hij heeft vertrouwd op God, laat die hem nu redden als hij hem wil’ (Psalm 22:9; Mattheus 27: 41, 42).
In het evangelie draait het dus om de vraag wie de ware koning is. Herodes of Jezus: de koning die niet met zichzelf laat spotten en een kindermoordenaar wordt, of die andere koning die met zich laat spotten, die niet zichzelf redt, maar juist anderen.
Als Jezus eens met zijn intiemste leerlingen Petrus, Johannes en Jacobus naar een berg gaan om te bidden, verandert hij van uiterlijk en worden zijn kleren stralend wit. Ineens verschijnen er dan twee mannen die met hem in gesprek gaan: Mozes en de profeet Elia. Zij beiden spreken met Jezus over zijn levenseinde. Mozes die het volk uit het slavernij leidde, mocht vlak voor zijn dood het hele beloofde land zien, maar er niet binnentrekken. De vervulling van de ‘Exodus’ uit Egypte, die hij geleid had, mocht Mozes alleen vanaf de berg Nebo zien, maar zelf niet meemaken (Deuteronomium 34:1-5). Toen Elia op zijn beurt aan het einde van zijn leven in gesprek met zijn opvolger Elisa steeds verder trok, komt er opeens een wagen van vuur met paarden van vuur langs en wordt Elia ten hemel opgenomen (2 Koningen 2:11).
Mozes en Elia spraken nu bij deze verschijning met Jezus over zijn Exodus uit Jeruzalem (Lucas 9:30,31). Jezus moet in Jeruzalem die uittocht gaan volbrengen. De stad Jeruzalem is een stad van onrecht geworden. Die Exodus bereikt Jezus niet door zichzelf te redden, maar anderen, en hen verlossing en bevrijding te brengen. Zijn naam betekent niet voor niets: ‘God verlost en bevrijdt’: blinden worden ziende, kreupelen lopen, melaatsen worden rein, doven horen, doden staan op en aan armen en onderdrukten wordt de goede boodschap verkondigd (Lucas 7:22). Jezus bewerkt dit door zijn solidariteit met geboeiden, de zwakken en de gemarginaliseerde ( Lucas 4:18).
Mohammed in Mekka (610-622) moet optreden tegen de goddeloze, asociale en onrechtvaardige leiders van zijn stad. Hij op zijn beurt moet breken met het onrecht dat in zijn stad onder leiding van de onrechtvaardige machthebbers heerst. Hij moet wegtrekken, een Exodus voltrekken naar Medina, een stad een paar honderd kilometer ten noorden van zijn geboortestad. De uitdrukking die voor dat ‘breken met’ en het ‘wegtrekken uit’ dat in de Bijbel met ‘Uittocht’ of ‘Exodus’ wordt aangeduid, wordt in de Koran met het woord emigratie (hidjra) aangegeven. Mohammed moet zijn volgelingen voeren uit de stad van het onrecht om op weg te gaan naar een nieuwe stad, Medina (=stad) waar recht zal moeten worden gedaan.
Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed moeten allen dus op weg gaan naar het land dat God hen zal wijzen, het beloofde land, de beloofde stad, het nieuwe Jeruzalem, de stad van licht. De stad van de toekomst, de plaats waar, 'het recht de vrede met een kus begroet' (Psalm 85).
Wat gebeurt er echter als het beloofde land en de beloofde stad bereikt wordt? Hoe verloopt het als de onderdrukte, de bevrijdende de Exodus hebben doorgemaakt, de hidjra is voltrokken? Hoe verging de kinderen Israël toen zij uit het land uit Mesopotamie (Assur en Babel), uit Egypte waren vertrokken? Wat gebeurde er echter toen het volk in het beloofde land zichzelf kon regeren? In de beloofde stad? Het nieuwe Jeruzalem? De stad van de profeet: Medina? Werd toen een maatschappij ingericht waar de verdrukte recht werd verschaft, de hongerige brood gegeven (Psalm 146: 7.)? Werd een alternatieve samenleving gevormd, zonder koningen, een beroepsleger en een militaire bovenlaag? Dat was wel de bedoeling. Maar gebeurde dat ook? Het schokkende van het verhaal is dat het al heel spoedig in 't beloofde land dezelfde kant opgaat als met de farao van Egypte. Tegen het advies van de profeten wordt gekozen voor een erfelijk koningschap met generaals, militaire experts, belastingen en dwangarbeid. Salomo doet wat in de 'koningswet' kennelijk met het oog op hem wordt veroordeeld: 'De koning mag er geen veel paarden op na houden en het volk niet terug laten gaan naar Egypte om nog meer paarden te krijgen, want de HEER uw God heeft gezegd: Die weg mag u nooit meer opgaan' (Deuteronomium 17:16). De grote 'vredevorst' Salomo wordt op zijn beurt zelf een farao! En dat leidt ertoe dat de mensen onmiddellijk na de dood van koning Salomo door de profeet opgeroepen worden tot een nieuwe bevrijding (nieuwe Exodus). Het rijk scheurt in tweeën omdat de mensen niet langer het farao- achtige juk accepteren (1 Kon 12: 16).
Het kan goed gaan met koningen. David is daar een voorbeeld van. Hij wordt treffend genoeg in de Koran dan ook kalief, niet koning genoemd! Koning zijn op de manier van kalief zoals God wil, kan wel voorkomen.
De eerste opvolgers van Mohammed na dienst dood worden kaliefen genoemd. De eerste vier heten in de traditie: 'Recht geleide kaliefen'. Maar dat blijft niet zo. Zeker ook daarna noemen zij zichzelf nog kaliefen; kaliefen in de zin van opvolgers van Mohammed vooral in zijn zeg maar politieke functies. In Bagdad gaan sommigen zichzelf zien als kalief van God, zelfs ‘de schaduw van God op aarde.’ Maar waren zij het ook? Spoedig leert men in de lijn van de profetische kritiek van de Koran - ben je kalief of koning - een scherp onderscheid maken tussen deze recht geleide kaliefen én het wereldlijke onrechtvaardige koningschap van die latere kaliefen. Het kalifaat gaat namelijk alle trekken van faraonische onrecht en onderdrukking vertonen. Zodra er een nieuw kalifaat ontstaat in Damascus (de Ommajaden 661-750), worden die kaliefen door de vrome moslims als onrechtvaardige 'koningen' gekarakteriseerd.
Steeds weer keren de profeten - dat geldt van alle profeten tot en met Mohammed toe! - zich in hun kritische boodschap de eerste plaats tot het eigen volk, tot de eigen gemeenschap (umma). Zij staan alle drie - jood, christen of moslim- onder kritiek van de eigen profeten. Er kan dan ook vanuit de profetische kritiek bestaat geen sacrosancte joodse, christelijke of moslimse staat die boven deze kritiek verheven zou zijn. De profeten waarschuwen dat in het beloofde land, in de beloofde stad mis kan lopen en vaak loopt. De beloofde stad wordt vaak een stad van onrecht? Jeruzalem kan een Sodom en Gomorra worden (Jesaja 1:9)!
Daarom gaat voor alle drie het verhaal van het breken met de stad van het onrecht, het op weg gaan naar het beloofde land, de beloofde stad ook in het beloofde land verder. De Exodus is een verhaal dat verder gaat. De oproep tot hidjra loopt niet te einde totdat de zon opstijgt van de plaats waar hij ondergaat, zegt een traditie van de profeet (Bukhari.) Dat houdt in dat behalve het tot bekering roepen van de stad waarvoor de Ninevés, de Sodom en Gomorra's model staan, ook de oproep klinkt in de steden Jeruzalem, Mekka of Medina. Het spannende daarbij is dat Ninevé zich kan bekeren (Jona). Babel kan het Jeruzalem worden!
Het laatste Bijbelboek, Openbaring kan bij uitstek Een verhaal van twee steden genoemd kan worden: namelijk Jeruzalem en Babel. De een staat model voor de stad van gerechtigheid en vrede, terwijl Babel model staat voor de stad van het onrecht. Aan het einde van het boek ziet Johannes het visioen van een nieuw Jeruzalem dat uit de hemel zal nederdalen op aarde (Openbaring 21:2). Johannes ziet dan een rivier met water dat leven geeft. In het midden van het plein van de stad en aan weerszijden van de rivier stond een levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht. De bladeren van de boom brachten de volken genezing (Openbaring 22: 1,2). Het ‘aardse’ Jeruzalem is geen stad die aan weerszijden van de rivier ligt. Welke stad wel? Babel! Zoals Jeruzalem ‘Babel’ kan worden, kan Babel ‘(het nieuwe) Jeruzalem worden.
Het beloofde land, de beloofde stad
Wat is nu de boodschap van Abraham tot en met Mohammed met betrekking tot het beloofde land en stad? Aan wie wordt het land, aan wie wordt de aarde beloofd? Uitgangspunt is dat aan God de aarde behoort (Psalm 24; Koran 7:128). Het land wordt aan Abraham, Izaäk en Jakob en hun nazaten beloofd. Daartoe behoort ook Ismael, dus de Arabieren. Die nazaten worden ontelbaar genoemd als het stof der aarde en de sterren aan de hemel. (Exodus 6:8; 32:13).
Het gebied wordt aangeduid als van Dan tot Bersheba, zeg maar zo ongeveer het huidige Israël / Palestina, maar ook van de Nijl tot de Eufraat. Kennelijk betekent het Hebreeuwse woord Erets niet voor niets zowel land als aarde!
Het gaat in de boodschap der profeten volgens alle drie tradities om Exodus, 'bevrijding' en weg gaan naar het beloofde land, want God wil wél doen aan hen die onderdrukt werden in het land (Egypte) en hen in het beloofde land tot leidslieden maken. Zij zullen het land beërven ( Koran 28:5 ; Koran 7:141). Met ‘de onderdrukten’ worden speciaal de kinderen Israël bedoeld (Koran 28:4 en Koran, 7: 137). Ook de Koran zinspeelt op Palestina als het land dat zij zullen beërven ( Koran 7:137 (133)). De kinderen Israëls beërfden het land van ‘melk en honing (Koran 26: 57-59).
Zij die bevrijd zijn uit de onderdrukking moeten zich in het land houden aan de geestelijke en sociale verplichtingen (Koran 21: 73). Zo zal het een goed land zijn, maar de geboden moeten niet vergeten worden (Exodus 32:13). Wie namelijk wel onrecht pleegt in het land wordt door het land uitgespuwd (Leviticus 18:25). Wetten en voorschriften moeten worden onderhouden, anders zal men uitgespuwd worden (Leviticus. 20:22).
In de Psalmen van David. die ook in de Koran als een boek van Openbaring bekend staat (Koran 4:163; 17:55), wordt gezegd dat
‘Zij die hopen op de Ene, Hem verwachten, het land zullen beërven.’ (Psalm 37:9). ‘De ootmoedigen zullen het land zullen beërven’ (Psalm 37:11). ‘De rechtvaardigen beërven het land en wonen daarin voor immer’(Psalm 37:29; vgl.’ Jesaja 60:21). Daarom ‘Wacht op de Ene en bewaar zijn weg, dan zal Hij u verhogen om het land te beërven (Psalm 37: 34).
Jezus haalt in de bergrede deze Psalm aan en zegt: ‘De zachtmoedigen zullen de aarde beërven’ (Mattheus 5:5). Hij prijst de zachtmoedigen zalig. Zij zijn het die de aarde en het land zullen bezitten.
Het is bijzonder treffend dat juist dit vers een van de weinige verzen uit de Bijbel is die in de Koran letterlijk wordt aangehaald: ‘ En Wij hebben neergeschreven in de schriftuur [De psalmen] na de maning dat de aarde zal beërfd worden door Mijn dienaren , de deugdzamen.’ Koran 21: 105.
Aan deze woorden van de profeten zijn alle drie jood, christen en moslim onopgeefbaar verbonden!
Het verhaal van twee steden, namelijk breken met de stad van het onrecht (welke stad dan ook), en op weg gaan naar het beloofde land, de beloofde stad, gaat verder en behoudt zijn actualiteit. De vraag die de profeten ons suggereren te stellen is: wie zijn nú in de wereld van vandaag de farao's? Wie behoren tot 'de as van het kwaad'. En dan is het niet de bedoeling te suggereren dat alleen anderen tot 'de as van het kwaad' kunnen behoren? De vraag die de drie geloofstradities oproepen: hoe staat het precies met de eigen godsdienstige en/of politieke leiders?
Aan wie komt de wraak en de vergelding toe?
In het vijfde hoofdstuk van de Koran staat het verhaal van de eerste broedermoord. Naar aanleiding daarvan wordt voorgeschreven: hij die een mens doodt, niet in wraak voor een ander, noch om te voorkomen dat er verderf op aarde wordt aangericht, is alsof hij het hele menselijke geslacht doodt, terwijl hij die een mens redt is het alsof hij het hele menselijke geslacht redt (Koran 5:32).
In dat zelfde hoofdstuk komt een passage voor waarin de Koran de drie boeken: de Thora (Tenach of Oude Testament); het Evangelie (het Nieuwe Testament) en de Koran op elkaar betrekt in verband met de belangrijke vraag van geweld en vergelding van onrecht. De Thora (Tawra) is de Openbaring die de joden via Mozes hebben ontvangen, het Evangelie (de Indjil) heeft Jezus ontvangen en de Koran Mohammed. Joden, christenen en moslims zijn alle drie ‘mensen van het boek’, respectievelijk Thora, Evangelie en Koran.
Dan staat er:
Wij (d.w.z. God) hebben de Thora geopenbaard als een leidraad en een licht, opdat de profeten op grond daarvan een oordeel vellen. ...
Wij hebben hun in de Thora voorgeschreven: leven om leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor en tand om tand. In alle gevallen is vergelding voorgeschreven. Máár voor wie hiervan afziet en als aalmoes kwijtscheldt dan geldt dat voor hem als verzoening.
En Wij hebben Jezus, de zoon van Maria in de voetstappen van de profeten van de kinderen Israëls laten volgen als degenen die bevestigt van wat er van de Thora vóór zijn tijd al was.
Wij gaven hem het Evangelie waarin een leidraad en een licht is een aansporing voor de godvrezenden. En laten de mensen van het Evangelie oordeel vellen volgens wat God daarin heeft geopenbaard. ...
En Wij hebben het boek met de waarheid aan jou (Mohammed), geopenbaard ter bevestiging van wat er voordien van de Schrift al was en om erover te waken. Oordeel dan tussen hen volgens wat God heeft geopenbaard en volg hun persoonlijke neigingen niet in afwijking van wat van de waarheid tot jou is gekomen.
Voor een ieder van jullie hebben Wij een norm en een weg bepaald.
En als God het gewild had, zou Hij jullie tot één gemeenschap gemaakt hebben, maar Hij heeft ieder van jullie in wat jullie aan openbaring gegeven is op de proef willen stellen. Wedijvert dus in goede daden. Eens zullen jullie tot God allen tezamen terugkeren (Koran 5:44-48).
In de Thora staat inderdaad een passage waarin dat er vergelding mag zijn ‘een oog voor een oog en een tand voor een tand (Exodus 21: 24). Wanneer iemand letsel toebrengt aan een ander, mag hem hetzelfde letsel worden toegebracht: een oog voor een oog een tand voor een tand (Leviticus 24:20). Toen der tijd waren die voorschriften weliswaar als matiging bedoeld. Als je één tand was uitgeslagen, moest je vervolgens niet iemand als zijn tanden uit zijn mond te slaan. ‘In de uitleg van de joodse leraren is deze Thora tekst uitgelegd dat de beledigde partij overeenkomstig de kwetsuur genoegdoening gegeven wordt. De wet van de vergelding wordt omgebogen naar vergoeding. Volgens de wijsheid van de Spreuken (20:22) moetje geen kwaad met kwaad vergelden. Want dan blijft het kwaad voortwoekeren. In plaats daarvan moet je als je vijand honger heeft, hem brood, en als hij dorst heeft, water te drinken geven, want zo stapel je gloeiende kolen op zijn hoofd. Deze uitdrukking wordt in verband gebracht met Assyrische straffen: pek op het hoofd en met een Egyptische gebruik van boetedoening waarbij men kolen op zijn hoofd droeg. Met andere woorden hier is goedheid de straf waardoor het kwade overwonnen wordt.
Jezus haalt in de Bergrede aan: ’Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.’ En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren’ (Mattheus 5: 38, 39. Paulus schrijft: ‘Zie erop toe dat niemand kwaad met kwaad vergeldt en streef altijd naar het goede, zowel voor elkaar als voor ieder ander (1 Thessalonicenzen 5:15). Paulus wijst in de geest van Jezus boodschap nadrukkelijk erop dat geen vergelding is toegestaan. "Mij komt de wraak toe, ik zal het vergelden, spreekt de Here" (Romeinen 12:19; Deuteronomium 32:35). Dat houdt niet in dat God het kwaad negeert. Hij zál vergelding eisen, maar zonder onze poging om zelf ons gelijk te hálen. Het principe dat wordt gehanteerd is: kwaad kán en zál nooit en te nimmer overwonnen worden door ander kwaad, maar enkel en alleen door een groter goed. Zelf gaat het nog een stap verder: 'Als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd (Romeinen 12 20). Dat is een beroep op de bovengenoemde bijbelse wijsheid (Spreuken 25:21,22), oftewel chokma in het Hebreeuws, hikma in het Arabisch), ons woord goochem. Als je wij bent, doorbreek je die dodelijke en verderfelijke cirkel van wraak en weerwraak: Laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede. (Romeinen 12: 21) Daarmee verwijst Paulus naar wat Jezus niet alleen verkondigt, maar zelf gedaan heeft, wáár heeft gemaakt. Alleen het toekeren van de andere wang kan die dodelijke cirkel doorbreken. Alleen door geweldloosheid wordt het kwaad een halt toegeroepen.
Vaak is een dergelijk beroep op de bergrede en de mogelijke relevantie voor de politiek, afgedaan als naïef, geitenwollensokken denken, halfzachte flowerpower verhalen. Maar het is geen halfzacht verhaal. Wanneer de Koran eerst het Oude en Nieuwe Testament heeft aangehaald, eindigt die met een eigen advies aan alle drie, jood, christen én moslim: Dus wedijvert in goede daden. Het is juist een zeer krachtig verhaal: de zachte overmacht van de liefde. En daarbij is het nog goochem ook. Dus alle drie - jood, christen en moslim - worden op hun eigen ontvangen openbaring aangesproken om zich daarnaar te richten als hun ‘licht’ en ‘leidraad’. En als zij dan een competitie met elkaar willen gaan, laten zij het dan doen in een wedijver ‘in goede daden’. Zo zullen zij allen samen tot God worden teruggebracht.
Alle drie de jood, de christen en de moslim behoren om zo te zeggen tot Jeruzalem -stad - groep (om een variant te noemen op de zogenaamde Hofstadtgroep. Als er vandaag een Isaac A. zou zijn zoals er een Mohammed B' was, of een Christiaans C. , die toch van mening is dat die 'in Godsnaam' wraak wil uitoefenen, dan is dat in ieder geval niet in opdracht van de God van Abraham, de Abba van Jezus of de God van Mohammed. Het samenvattende trefwoord is en blijft voor alle drie geweldloosheid. In de eeuw van onze vader en moeder werd die gedachte de inspiratie bron voor zulke 'naïevelingen' als Tolstoi, Mahatma Gandhi en Maarten Luther King. Zij durfden wel die weg te kiezen én die moedige wedijver in goede daden aan te gaan. Wil er ooit gerechtigheid en vrede in onze wereld komen dan hebben wij leiders nodig die deze wijsheid bezitten, zo goochem zijn. Maar dan moeten ze wel (M.L.) King-size zijn.
LITERATUUR LIJST
H. Auden, Selected Poems, 2nd ed. (New York) Vintage, 1979
Barakat Ahmad . al-Ashraf.
Charles Dickens, A Tale of Two Cities (Penguin) London, New York, Introduction 20,21. Idem, In Londen en Parijs ( Het Spectrum) Utrecht, Antwerpen 1952
B.Wielenga, It’s a Long Road to Freedom. Madras 1981
------------------------------------------------------------------------------------------------
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten