dinsdag 29 maart 2011


Twee recensies van:

Thora, Evangelie en Koran. Drie boeken, twee steden, een verhaal

Kok, Kampen 2010 - € 27,50


Rood Koper Januari/februari 2011:


Ongekend oecumenisch


In zijn meeslepende (zij het wat slordig geredigeerde) boek wil Anton Wessels laten zien dat wij in Thora, Evangelie en Koran met één verhaal van doen hebben. Het verhaal van de hidjra, de uittocht uit een verkeerde wereld op weg naar de komende stad waar liefde en recht zullen heersen.

Het boek is uitgelokt door het kwade gerucht dat godsdienst per definitie gewelddadig zou zijn. Of preciezer: dat in elk geval de islam dat is, zie de islamisten en hun djihad tegen het vrijgevochten Westen. Maar de islam dan toch weer als representatief voor wat ook de andere monotheïstische religies (jodendom, christendom) bezielt: hun eigen absolute waarheid koste wat kost te doen zegevieren.

Wessels stelt de vraag of het geoorloofd is ‘de drie boeken (Thora, Evangelie, Koran) zo te lezen en te gebruiken’, als gericht op de eindzege waarin de vijand het loodje gelegd heeft (185). Zijn antwoord is een krachtig nee. Niet zo’n verwoestende ‘Endlösung’ vormt het perspectief, maar de ene umma muslima, de ene gemeente van moslims, die de eenkennigheid van joden, christenen én moslims (in sociologische zin) overstijgt (71). Dit pleidooi voor zo’n brede oecumene is, nu de islam in onze contreien tot vijand verklaard wordt of op z’n minst sterk wordt gewantrouwd, in de eerste plaats een apologie van die islam tegenover zijn verachters. En de grote verrassing van het boek is dat juist de Koran het bij uitstek oecumenische boek blijkt. Daarin wordt van de gemeenschappelijke stamvader, Abraham, expliciet, zonder mitsen en maren gezegd: ‘Abraham was geen jood, noch een christen, maar een aanhanger van de ware godsdienst, monotheïst, hanif (een waarachtig gelovige), en een moslim’ (67). En met ‘moslim’ wordt in dit geval niet een aanhanger van de specifieke godsdienst islam bedoeld, alsof die de ware godsdienst zijn zou, maar de gelovige in algemene zin – ook de moslim is niet bij voorbaat met déze moslim identiek.

Deze oecumenische strekking lijkt te worden weersproken door ‘het verhaal van de twee steden’ dat in alle drie heilige boeken te vinden is. In de Thora en het Evangelie gaat het over Jeruzalem en Babel (Rome), in de Koran over Mekka en Medina. Beide steden staan tegenover elkaar als het recht tegenover het onrecht, de waarheid tegenover de leugen. In zoverre onderscheiden deze verhalen zich niet van het verhaal van twee steden dat wij ook buiten deze drie boeken tegenkomen: Sparta tegen Troje, Athene tegen Persepolis, Rome tegen Carthago. Ook in dat verhaal figureert de ander als de vijand, de belichaming van het kwaad. De agressieve logica van dit verhaal heeft ook de monotheïstische religies niet onberoerd gelaten. Zo verklaarden christendom en islam elkaar de heilige oorlog waarin de overwinning van de een de ondergang van de ander betekende. Ja, ook de heilige boeken zelf zijn van deze agressieve logica niet vrij. Wessels wijst op de profeet Elia die de strijd voor Jahve, de ware God, beslecht met afslachten van de Baäl-priesters. Dat Elia vervolgens vlucht en Jahve vindt in ‘de stem van een zachte stilte’ leest Wessels als een impliciete kritiek op dit teugelloze geweld (63v.).

Maar de werkelijke betekenis van het verhaal van de twee steden in Thora, Evangelie en Koran blijkt een andere te zijn. Het gaat om de verhouding tussen de reëel bestaande stad (het historische Jeruzalem) en de komende (het nieuwe Jeruzalem). Dat nieuwe Jeruzalem staat niet tegenover het historische Jeruzalem als de ene politieke macht tegenover een andere; het is er het kritische perspectief van. En hoe oecumenisch dat perspectief is geconcipieerd, blijkt volgens Wessels daaruit dat voor het nieuwe Jeruzalem het aardse Babel model staat (Opb. 21:22): ‘Uiteindelijk gaat het om één stad van God en van de mens’(311).

Er is wel strijd, de eindstrijd van Gog en Magog tegen de gemeente van de gelovigen. Maar dat is niet de eindstrijd tussen de wereldmachten die Bush en de zijnen ervan gemaakt hebben. Integendeel, het is de strijd tegen ‘het “militair-industriële complex” ten dienste van de vernietiging van de mensenkinderen’ (263). En die strijd kan alleen maar gevoerd worden met ‘het wapen van Gods geest’ – omdat tegengeweld de ‘ongeest’ die zij bestrijdt alleen maar zou reproduceren (294). De profeet spreekt geen oorlogstaal, schrijft Wessels (295). Al ligt daar volgens mij wel een probleem. Want die oorlogstaal is de heilige boeken niet vreemd (Elia!).


De blijde boodschap van Wessels’ boek is: er zijn drie heilige boeken maar zij vertellen één verhaal. Dat is een ‘constructie’. Anders dan de Koran die met zoveel woorden Thora en Evangelie bevestigen kan, kunnen Thora en Evangelie dat omgekeerd niet. Zij kennen de Koran immers niet. Of de Koran ‘bijbels’ is, is dus een open vraag. De constructie van Anton Wessels beantwoordt die vraag positief. Maar zijn antwoord is nadrukkelijk níet dat de Koran Thora en Evangelie bevestigt door ze te vervangen: ‘De eerdere boeken blijven ook voor de moslims relevant.’ (72) De constructie bestaat erin de drie boeken in één verhaal ‘op te heffen’. Wij gaan van het bijzondere naar het algemene. Wessels leest ze ‘allegorisch’: de bijzondere verhalen vertellen ‘eigenlijk’ wat overal en altijd gebeurt (115: Exodus; 161: de onderdrukking van Israël). De waarheid ligt niet in het bijzondere ‘op zichzelf’ maar in het algemene. De heilige schriften staan in het teken van hun opheffing. En dat geldt ook voor hun centrale feesten: Pesach, Pasen en het feest van de hidjra, zij verwijzen alle naar die ene uittocht die zonder problemen door jood, christen en moslim gemeenschappelijk gevierd kan worden (130).

Dit door Wessels geconstrueerde ‘oecumenisch project’ is sympathiek en, wat belangrijker is, in veel opzichten overtuigend. Je kunt, zoals hij dat doet, de drie boeken in één adem en door elkaar zo citeren dat zij inderdaad één verhaal vertellen. En waar wij, wat mij betreft, geen concessies meer op mogen doen is het inzicht: de Koran is, net als Thora en Evangelie, een document van de Bevrijder-God die zijn gemeente leidt op de weg van ‘recht doen en liefhebben’ (14).

De Koran is in dit opzicht misschien zelfs eenduidiger dan Thora en Evangelie. Het primaat van het algemene klinkt er zuiverder: Abraham, de vader van de gelovigen, is expliciet geen jood, christen of moslim in sociologische zin. De verhouding van de Koran tot de ‘eschatologische’ moslim is directer dan bij Thora en Evangelie. Ook in Thora en Evangelie impliceert het bijzondere – de afstamming; de met Israël onopgeefbaar verbonden Messias Jezus – , het universele: Israël is geroepen het licht van de volken te zijn, de jesuaans-messiaanse gemeente is ‘Jood noch Griek’ (Gal. 3, 28). Maar ongestoord is deze verhouding niet. Dat verschil heeft misschien te maken met wat de drie boeken onder ‘openbaring’ verstaan. Weliswaar is ook de ontmoeting van Allah met Mohammed tijd- en plaatsgebonden. Maar volgens de Koran zijn de bijzondere godsdiensten afgeleid van de ‘natuurlijke godsdienst’ die in eigenlijke zin de ‘ware godsdienst’ is (68; 169). In Thora en Evangelie is de openbaring een ‘en het geschiedde’, dat niet in een algemeen religieus principe kan worden opgelost. Het exodusverhaal verwijst wel naar andere uittochten en bevrijdingsbewegingen, maar blijft constitutief: déze uittocht is in de (theo)logica van de Thora de doorslaggevende rede om überhaupt in de mogelijkheid van uittochten te kunnen geloven. En de opstanding van de gekruisigde jood Jezus is in de perceptie van het Evangelie een eenmalig gebeuren dat de wereld eens en voor altijd veranderde. Als de Koran zegt: ‘Niet is de Messias, de zoon van Maria, iets anders dan een profeet’ (Q 5:79), dan kan het Evangelie dat met geen mogelijkheid bevestigen.

Thora en Evangelie vertellen niet zomaar hetzelfde verhaal. Zij verhouden zich tot elkaar en alleen in die verhouding zijn zij te begrijpen. De apostolische geschriften documenteren een conflict: De joden en gojim die Jezus als Messias belijden versus het rabbijnse jodendom. Dit conflict kan niet worden gladgestreken (het moet wel van zijn anti-joodse effect worden bevrijd!). Wie er gelijk heeft staat niet bij voorbaat vast. In elk geval de ‘mensen van het Evangelie’ moeten begrip hebben voor een jodendom dat zich verzet tegen zijn ‘opheffing’ in de ene gemeente van joden en gojim. Het betekende immers in de praktijk van de kerkgeschiedenis dat het moest verdwijnen in een heidenschristelijk universum.

Dat brengt mij tot de vraag of het misschien toch niet beter is de drie boeken voor zichzelf te laten spreken. Dat sluit een ‘Abrahamitische oecumene’ niet uit. Daarvoor hebben de drie monotheïstische religies te veel gemeen. En de nauwelijks te overschatten verdienste van Anton Wessels’ boek is met kracht van argumenten te hebben aangetoond, dat de islam van deze oecumene deel uitmaakt, ja voor deze oecumene bij uitstek gekwalificeerd is.

Voor het overige ben ik van mening dat het beroep van Wilders op de ‘joods-christelijke’ traditie een godgeklaagd schandaal is.


Dr. Dick Boer


Dick Boer (1939) is medewerker van het Historisch-Kritische Wörterbuch des Marxismus. Hij werkte daarvoor als docent geschiedenis van de theologie in de 19e en 20e eeuw aan de Universiteit van Amsterdam en schreef het boek Verlossing uit de slavernij (2009).






Recensie van te verschijnen april 2011 in tijdschrift BEGRIP


Tussen 1974 en 1977 publiceerde Joodse geleerde André Chouraqui een Franse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament. Daaraan voegde hij, dezelfde vertaalprincipes volgend, in 1990 een vertaling van de Koran toe. De Parijse uitgeefster Diane de Selliers gaat deze drie teksten binnenkort samen publiceren onder de titel " La Trilogie de l'Alliance: La Bible, le Nouveau Testament, le Coran". Chouraqui verbindt deze Boeken met elkaar omdat hij ze alle drie ziet staan in het perspectief van het Verbond waarin de "tien geboden" een centrale rol spelen.


Anton Wessels heeft een andere sleutel gevonden om toegang te krijgen tot tot het gemeenschappelijk getuigenis van deze drie Boeken, namelijk het thema van de Twee Steden, de Stad van God en de Aardse Stad. Sinds Augustinus dit thema rond het jaar 425 gebruikte in zijn beroemde apologie van het Christendom "Over de Stad van God", heeft het een belangrijke rol gespeeld in het Christelijk denken in West-Europa. Nu blijkt het ook geschikt te zijn om een samenhang tussen de Bijbel en de Koran aan het licht te brengen. Het gaat Wessels hierbij niet om een abstracte theorie. Hij probeert te ontdekken wat Bijbel en Koran samen ons te zeggen hebben over onze hedendaagse "steden".


De Twee Steden kunnen worden beschreven met de symbolische namen Jeruzalem, de stad van God, de stad van het heil, en Babel, de aardse stad, de stad van het kwade. Menselijke steden, staten, beschavingen kunnen zich identificeren met "Jeruzalem" terwijl ze hun tegenstanders als "Babel" beschouwen. Echter, elk "Jeruzalem" kan de trekken van "Babel" krijgen en dat is voortdurend gebeurd in de loop van de geschiedenis. De Profeten, van Noach tot Mohammed, brengen een kritische, met name maatschappij-kritische boodschap van Godswege over aan de tot "Babel" verwordende "Jeruzalems" van deze wereld.


In elf hoofdstukken werkt de schrijver het thema van de twee steden uit. De eerste twee hoofdstukken vormen een soort inleiding. Allereerst zien we hoe het thema aan de orde komt in de klassieke oudheid. Zo ziet de Griekse historicus Herodotus Athene als de grote voorvechter van de Griekse vrijheid tegen het oosters despotisme van de Perzen. In deze wereld speelt profetische kritiek op machthebbers niet direct een rol. Echter, de Griekse ethiek kent wel de waarschuwing tegen hybris, het overmoedig vertrouwen op eigen kracht, het overschrijden van aan mensen gestelde grenzen. Wessels wijst op een zekere verwantschap tussen deze waarschuwing en de kritisch-profetische boodschap van de drie Boeken. In hoofdstuk 2 geeft de auteur een bevestigend antwoord op de vraag "Is Mohammed ook onder de Profeten?".


In hoofdstuk 3 komen verhalen en andere passages aan de orde die mensen voor de keuze stellen: stedehouders van God op aarde te zijn of koningen die zich onafhankelijk van God wanen. Het gaat hier onder meer om teksten over de schepping, de val van Satan en de confrontatie van profeten met onrechtvaardige heersers als Nimrod, de Farao, Herodes, Pilatus en de kwaadaardige leiders van Mekka uit de tijd van Mohammed. Hoofdstuk 4 brengt verhalen samen over de Uittocht waaruit blijkt dat Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed allen op weg moeten gaan naar het land dat God hen wijst, de beloofde aarde, de beloofde stad, het Nieuwe Jeruzalem, de Stad van Licht (Medina), de stad van de toekomst. Het sluit af met de vraag of Joden, Christenen en Moslims niet samen de Exodus, de Hidjra kunnen vieren en samen als emigranten op weg kunnen gaan naar waar recht is en vrede, en brood genoeg voor allen. Hoofdstuk 5 bespreekt een aantal verhalen over wat er volgens de drie Boeken terecht is gekomen van dit ideaal als het volk gaat wonen in het beloofde land, de beloofde stad, de beloofde aarde. Hoofdstuk 6 laat zien wat de verhalen over Koning Salomo en de Koningin van Scheba ( Bilqîs ) zeggen over het goede dan wel het onrechtvaardige koningschap. Hoofdstuk 7 beantwoordt de vraag wat het éne verhaal van de drie Boeken is aangaande geweld en oorlog ( heilige oorlog en djihâd ). Het is het verhaal van het breken met het onrecht, het wegtrekken uit die situatie van onrecht en het op weg gaan naar het beloofde land, waar recht en gerechtigheid zal worden gedaan, waar de Thora, de Sharia zal worden nageleefd: dat wil zeggen recht doen en liefhebben. Het samenvattende trefwoord van de drie Boeken is: verzoening en geweldloosheid. Hierbij is te denken aan Tolstoi, Gandhi en Martin Luther King. Hoofdstuk 8 biedt een interpretatie van teksten over Sodom met als conclusie: We zijn geroepen om te bidden en te werken opdat het verkrachten van recht en liefde uit onze steden verdwijnt. Hoofdstuk 9 gaat over figuren uit de eindtijd die de Stad van God bedreigen. Wessels actualiseert deze passages door te stellen dat Moloch en Mammon, de macht en het geld, de Gog en Magog van onze tijd zijn.


Beginnend met het scheppingsverhaal en eindigend met teksten over de Laatste Dagen heeft de schrijver in zeven hoofdstukken (3-9) de boodschap van de drie Boeken laten opklinken. Hij sluit zijn boek af met twee hoofdstukken over het thema Overwinning. In het eerste bespreekt hij een aantal overwinningen die Christenen en Moslims in de loop van de geschiedenis behaald hebben. De Christelijke keizer Constantijn versloeg zijn heidense tegenstanders en stichtte de glorieuze stad Constantinopel. Keizer Heraclius versloeg de Perzen en bracht rond 630 het "ware kruis" in triomf terug naar Jeruzalem. Moslims behaalden overwinningen op Christenen en veroverden zo Jeruzalem en Constantinopel. In het laatste hoofdstuk, onder de titel "Aan wie behoort de overwinning", stelt de auteur dat het niet gaat om de overwinning van een geografisch aanwijsbaar Jeruzalem op een even aanwijsbaar Babel. Zo'n Jeruzalem kan volgens de profeet Zefanja zomaar de trekken krijgen van het verderfelijke "Babel", Nineve. Ballingen uit Jeruzalem worden daarentegen door de profeet Jeremia opgeroepen om de vrede te zoeken voor de stad Babel en voor haar te bidden. De overwinning komt niet toe aan de een of andere partij, aan Joden, Christenen of Moslims, maar aan God alleen. Zo legt Wessels de belangrijke Soera "De Hulp" (S. 110) uit, die als volgt begint: "Wanneer Gods hulp komt en het succes".


Het verhaal van de twee steden loopt uit op het visioen van één stad, het Nieuwe Jeruzalem, waar alle volkeren thuishoren. Merkwaardig genoeg vertoont dit Nieuwe Jeruzalem de trekken van Babel, zoals te zien is op de foto op de omslag van Wessels boek. Dit Nieuwe Jeruzalem is nog nergens maar wel overal te verwachten, onder meer in Mokum, Amsterdam. Eens riep Vondel daar in de "Gijsbrecht" de tegenstelling op tussen de barbaarse ondergang van aardse grootheid en eeuwige waarden als nederigheid en vertrouwelijke overgave aan God, "islam" in de diepste betekenis van het woord. Want "wie in ootmoet wordt herboren is van het hemelse geslacht".


Men zou dit boek kunnen zien als het werk van een Dienaar van Gods Woord die een serie preken publiceert over een klassiek Augustiniaans thema, de Twee Steden. Predikaties die bestaan uit een uitgebreide uitleg uitlopend op een verkondiging. In de Christelijke Kerk is het gebruikelijk om zo'n serie te baseren op twee Boeken, meestal aangeduid met de naam Oude en Nieuwe Testament. Nieuw is dat de basis hier gevormd wordt door drie Boeken, die trouwens met namen gangbaar onder Moslims beschreven worden: Thora, Evangelie en Koran. Het thema is gekozen met het oog op hedendaagse polariseringsverschijnselen in de relaties tussen de drie religieuze en/of culturele gemeenschappen die zich met één of meer van deze Boeken verbonden weten.


Een preek of een serie van preken kan nooit de volledige rijkdom weergeven van het Boek of de Boeken die eraan ten grondslag liggen. Dat is vanzelfsprekend ook met dit boek van Anton Wessels het geval. Men kan vraagtekens zetten bij de exegese van deze of gene passage, men kan ook stellen dat in een bepaald Boek andere thema's meer centraal zijn. Evenwel, dit doet mijns inziens niets af aan de relevantie van de boodschap die de schrijver doorgeeft aan ons, zijn tijdgenoten, Joden, Christenen, Moslims en anderen. In het Evangelie van Mattheüs (13:52) zegt Jezus "Iedere schriftgeleerde die leerling van het Koninkrijk der Hemelen is geworden lijkt op een heer des huizes die uit zijn voorraadkamer nieuwe en oude dingen tevoorschijn haalt". Wessels heeft, denk ik, getracht zo'n schriftgeleerde te zijn. In zijn voorraadkamer vond hij drie Boeken, de Thora, het Evangelie en de Koran.


Het is een teken van hoop dat deze "Drie Boeken benadering" zich vandaag in Joodse, Christelijke en Moslim kringen manifesteert. Wij noemden al de "Trilogie van het Verbond", de Franse vertaling van de Drie Boeken door de Joodse geleerde André Chouraqui. Ook de open brief "Een gemeenschappelijk Woord", in 2007 gepubliceerd door 138 Moslim geleerden is gebaseerd op de Drie Boeken. Dit is een teken van hoop en ook een appèl om op deze weg verder te gaan.


Dr. Hans Haafkens