maandag 25 mei 2009





EVANGELIE VOLGENS VINCENT VAN GOGH


Anton Wessels

Vincent van Gogh is enkele jaren predikant en evangelist geweest. Maar ook nadat hij zijn roeping als schilder gevolgd had, is hij evangelist gebleven. Anton Wessels geeft hiervoor een samenhangend en overtuigend bewijs. Daarvoor plaatst hij het werk van de schilder tegen de achtergrond van zijn hele leven en al zijn werken – dus ook van de laatste tien jaar van zijn arbeid als schilder. Het rijk geïllustreerde boek vertelt de boodschap van Vincent van Gogh in woord én beeld, onderverdeeld in drie grote thema's: ‘Droef en toch blijde’, ‘Door duisternis tot licht’ en ‘De kunst van het leven’. Afbeeldingen, tekeningen en schilderijen zijn steeds voorzien van uitleg. Soms brengt Wessels ze in verband met teksten uit de Bijbel,maar vooral citeert hij Van Goghs eigen tekst en uitleg. Het evangelie volgens Vincent van Gogh toont aan hoezeer Van Gogh in gesprek is geweest met en geïnspireerd werd door zijn ‘medepelgrims op weg’. Anton Wessels schreef eerder Een soort Bijbel. Vincent van Gogh als evangelist. Hij is emeritus hoogleraar godsdienstwetenschap en hield zich in die functie vooral bezig met de islam.

Verschijningsdatum: 17 april 2009 uitgave ten Have
verkrijgbaar o.a bij boekhandel Kirchner, Scheltema/Holkema, VU boekhandel


ISBN: 9789025959692 | Aantal pagina's: 256 | Uitvoering: Hardcover | Verschijningsjaar: 2009 | taal: Nederlands

zaterdag 28 maart 2009

Kirchnercafe

Op donderdagavond 23 april a.s. zal Anton Wessels naar aanleiding van zijn nieuwe boek
Het Evangelie van Vincent Van Gogh ingaan op hoezeer deze geinsprireerd werd door zijn 'medepelgrims' op weg. Hij was evangelist en is dat steeds gebleven.
Over deze visie gaat de auteur in gesprek in Kirchnercafe in het Ignatiushuis,20.00 uur, Beulingstraat 11 te Amsterdam.
Aanmelden op www.boekhandelkirchner.nl toegang vrij.

dinsdag 17 februari 2009

JEWELS




Rabia van Basra

Rabia van Basra liep op een dag de straat op, met in haar ene hand een emmer water en in de andere hand een brandende toorts. Op de vraag wat zij met dit vreemde optreden beoogde, antwoordde zij: ‘Die emmer water gebruik ik om de hel uit te doven en de toorts om de hemel in brand te steken, opdat niet de vrees voor de hel of het verlangen naar het paradijs mij zal belemmeren om God lief te hebben om zijns zelfs wil. O God indien ik U zou aanbidden uit vrees voor de hel, moge dan de hel mij verbranden en indien ik u zou aanbidden in de hoop op het paradijs, wil mij dan buiten het paradijs sluiten, maar indien ik u aanbid om u zelfs wil, onthoud mij dan niet uw onvergankelijke schoonheid.’

&&&&&&&&&&&&&&&

Spinoza ( 1632 - 1677)
" Daar wij het zeldzame geluk hebben in een staat te leven, waar iedereen volledig vrij is om te oordelen, God zoals hij wil te dienen en waar de vrijheid als het kostbaarste of aanlokkelijkste goed wordt beschouwd, leek het me niet nutteloos om aan te tonen dat deze vrijheid niet alleen niet ten koste gaat van de vroomheid en de staat, maar meer nog dat zonder haar ook de vrede in de staat en de vroomheid teniet worden gedaan."


&&&&&&&&&&&&&&&&&

Han Blauw:
"In een werkelijk gesprek luistert men zo dat de ander wel moet spreken, en spreekt men zo dat de ander moet luisteren;het overwint de monoloog en de vrijblijvendheid;de eenzijdigheid en de dwangmatigheid"

&&&&&&&&&&&&&&&



Maimonides kan een belangrijke gids zijn. Hij dacht in zijn tijd en in zijn maatschappij na over de multiculturele samenleving en schreef: 'De Moslems zijn in het geheel geen afgodendienaars en zij verkondigen op juiste wijze de volstrekte eenheid van God'. 'Het gaat het menselijk denken te boven om de plannen van de Schepper te peilen. Want onze wegen zijn niet Zijn wegen, noch onze gedachten Zijn gedachten. Alle zaken die betrekking hebben op Jezus van Nazareth en de Ismaëliet (Mohammed) die na hem kwam diende duidelijk de weg van de koning Messias om de hele wereld voor te bereiden om God eensgezind te aanbidden, zoals geschreven staat: 'Dan zal ik de lippen van de volken rein maken, zij zullen de naam van de Heer aanroepen, ze zullen hem dienen, zij aan zij, Sefanja, 3:9.‘2
Mozes Maimonides was een jood en leefde van 1138 - 1204, geboren in Cordoba, Spanje .

&&&&&&&&&&&&&&

Stand by Me
Naar aanleidng van een lezing ontving ik deze link als ondersteuning/onderstreping voor het pleidooi om te komen tot een samenleving waar genoeg is voor allen.  Muzikanten over de hele wereld komen in harmonie  tesamen. Met dank aan Gieneke.


&&&&&&&&&&&&&&&



LEZINGEN: (3) Chagall, De zachte krachten, Een verhaal van 2 steden.
















CHAGALL WAS EEN OECUMENISCH SCHILDER

AMSTERDAM - Kunstenaar van de oecumene, de liefde en de menselijkheid. Zo betitelde islamoloog prof. dr. Anton Wessels gistermiddag (13 februari 2003) de joodse schilder Marc Chagall (1887-1985). Wessels hield een afscheidsrede als hoogleraar missiologie en godsdienstwetenschap aan de Vrije Universiteit.

Aan de hand van tientallen dia's van Chagalls werk zette Wessels uiteen wat Chagalls inspiratiebronnen zijn geweest, alsook hoe de in Rusland geboren jood stond tegenover de Bijbel en de verschillende culturen en godsdiensten.
De scheidende hoogleraar constateerde dat de wereldbekende kunstenaar in zijn werk een getuigenis heeft achtergelaten ,,dat werkelijk oecumenisch is''. Dit ondanks dat hij leefde in een periode vol oorlogen en spanningen. De boodschap van Chagall achtte Wessels van wezenlijk belang voor de huidige tijd die sterk gekenmerkt lijkt te worden ,,door nieuw racisme en vreemdelingenhaat en pure domheid''.
Hagar Illustratief voor Chagalls oecumenische instelling vond de hoogleraar zijn afbeelding van de slavin Hagar. Abraham en Sara hadden Hagar laten vallen en zonden haar en haar zoon de woestijn in. God ziet echter naar haar om. ,,In tegenstelling tot de tekst van de Bijbel houdt Hagar op Chagalls afbeelding haar zoon in de armen: als een authentieke piëta, als een mater dolorosa, een moeder van smarten.'' Volgens Wessels tekent Chagall Hagar - stammoeder van de Arabieren, de moslims - als een geliefd schepsel van God, dat onder zijn zegen staat. Wessels: ,,Een indrukwekkend teken en een oproep aan de mensen om ondanks alle verschillen elkaar met wederzijds respect, vriendelijkheid en liefde te aanvaarden, omdat dat de wil van God is.''
Aan de hand van meer werken liet Wessels Chagalls verbondenheid zien met de ,,drie tradities'' van jodendom, christendom én islam. Zo komt in veel schilderijen het kruis voor. Chagall was onder de indruk van het kruislijden. Het bleke gelaat van de lijdende Christus bracht hem in verwarring.
De rode draad in Chagalls werk is verder de liefde, signaleerde de islamoloog, die wees op zijn weergave van het Hooglied. ,,Die liefde is innig verbonden met het Geheim met een hoofdletter, het geheim dat God is. Daarvan getuigt hij met zijn kleuren, met zijn boven de werkelijkheid zwevende geliefden.''
Dialoog
Wessels benadrukte in zijn afscheidsrede dat het er niet om gaat Chagall voor een christelijke kerk ,,in de engere zin van het woord'' te claimen. Hij kent het verwijt dat wanneer je je open stelt voor andere culturen en godsdiensten (dialoog), de eigen identiteit (het getuigenis) verloren gaat. Wessels: ,,Ik denk dat dat alleen door iemand gezegd kan worden die zelf zo'n poging nimmer ondernomen heeft. Van die eigen identiteit wordt je juist in dialoog, in de ontmoeting, pas echt bewust.''
Nederlands Dagblad, 14 februari 2003

-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-

Delen van de lezing uitgesproken op 8 april 2006 in de Mozes en Aäronkerk te Amsterdam


De zachte krachten zullen zeker winnen in het einde.
(Henriëtte Roland Holst)

Op 1 januari 2002 zei de burgemeester van Amsterdam, Job Cohen, in zijn toespraak bij de nieuwjaarsreceptie van de gemeente Amsterdam: ‘Sinds geruime tijd besteedt de overheid in dit land aan de rol van religie geen aandacht. De scheiding van kerk en staat staat bij ons, terecht, hoog aangeschreven. Maar het is de vraag of de overheid, overigens met inachtneming van de doctrine van die scheiding, niet meer oog moet hebben voor deze rol van de religie, juist omdat het als bindmiddel zo'n belangrijke rol speelt. De integratie van sommige bevolkingsgroepen in onze samenleving verloopt nu eenmaal via hun godsdienst. Willen we de dialoog met elkaar gaande houden, dan moeten we hoe dan ook de religieuze infrastructuur erbij halen. Zonder moskeeën, tempels, kerken en synagogen lukt het niet.’

Wat zou de bijdrage inhoudelijk kunnen zijn aan het publieke debat? Godsdienstige gemeenschappen zijn vertelgemeenschappen. Het zijn godsdienstige en cul¬tu¬¬rele gemeen¬schappen waar¬binnen verhalen verteld worden. Verhalen over hoe je met elkaar en met God omgaat, welke normen en waarden je in het leven hebt die in elke tijd en in elke nieuwe omge¬ving richting kunnen geven, hoe je het le¬ven en de dood, het lot, aan kunt en hoe geloof, moraal, re¬gels van gedrag, ja, de hele cul¬tuur aan de volgende generatie kan worden overgedragen. Weliswaar leven wij in een tijd, vooral in de westerse wereld, waarin er minder geloof lijkt te zijn in de 'grote verhalen', zoals dat heet. Toch blijft het goed elkaar verhalen te vertellen. Meer dan om een geloofsleer gaat het om een geloofsverhaal, 'verhalende filosofie' of 'verhalende the¬o¬lo¬gie' om het zo te zeggen. Het aar¬dige van verhalen is ook dat het kan bijdragen aan het elkaar wederzijds leren verstaan. Verhalen zijn niet aan grenzen van culturen gebon¬den. Zoals in de toenadering tussen joden en christenen verhalen een belangrijke rol hebben gespeeld bij wederzijds begrip, zo zouden ook jodendom, christendom en islam met elkaar hun verhalen kunnen delen. Zo was er eens een rabbijn die op straat liep en een huilend jongetje tegen kwam. Hij vroeg hem: 'Waarom huil je?' Het jongetje antwoordde: 'Ik huil omdat ik verstoppertje aan het spelen ben, maar niemand zoekt me', waarop de rabbijn begint te huilen. 'Jij bent als God.' zei hij. 'Hij houdt zich verborgen, maar niemand zoekt Hem.' Is dat geen waar verhaal, herkenbaar voor een ieder, van welke achtergrond dan ook?

Voor de jood en de christen is het belangrijk ook oor te hebben voor de boodschap die de profeet Mohammed heeft gebracht. Wie Mohammeds ervaringen bestudeert en vergelijkt met wat beschreven staat over de ervaringen van de profeten in de Bijbel, wordt de grote verwantschap dui¬delijk. 'Hoor iemand zegt, “Roept!”. En de vraag klinkt: “Wat zal ik roepen?”’, wordt door de profeet Jesaja (40:6) gezegd. Met dezelfde woorden kan worden aangeven wat Mo¬ham¬med overkwam. Mohammed was gewoon zich elk jaar gedurende een maand in een grot op de berg Hira in de buurt van Mekka, zijn geboorteplaats, terug te trekken. Land¬schappelijk is dit erg vergelijkbaar met de berg Sinaï, waar Mozes (Musa) en Elia hun godsopenbaringen ontvin¬gen (vgl. Exodus 24:1-18, 33:12-23 en 1 Koningen 19:9 e.v.). Rond zijn veertigste overkwam het de profeet Mohammed dat hij ineens in deze grot, 'de berg van licht', een stem vernam die riep ‘Iqra’: reciteer, lees voor! En Mohammed vroeg - net zoals de profeet Jesaja 'Wat zal ik roepen?’ – ‘Wat zal ik voordragen?’. En de engel van God antwoordde: 'Lees in de naam van jouw Heer die geschapen heeft. Die de mens geschapen heeft uit een bloedklomp. Lees. Jouw Heer is de meest edelmoedige. Hij heeft door de pen onderwezen, de mens onderwezen wat hij (tevoren) niet wist' (Koran 96:1-5). ‘Hem heeft onderricht een geweldige in kracht’, Koran 53:5, doet denken aan het woord van God dat de profeet Jeremia ontving: 'Gij waart te sterk voor mij en hebt mij in uw greep gekregen ' (Jeremia 20:7). Zo werd het woord van God Mohammed te mach¬tig zodat hij wel moest spre¬ken in naam van God.

Op deze avond ter gelegenheid van de geboortedag van de profeet kunnen we herinneren aan het woord van de Koran waarin de profeet Mohammed 'een barm¬hartigheid voor de werelden' (21:107) ge¬noemd wordt. De betekenis van Mohammed komt op kernachtige wijze tot uiting in het verhaal dat over zijn overlijden verteld wordt. Op de achtste juni van het jaar 632 na Christus sterft Mohammed. Zijn vriend en mede¬stander Omar kan niet ge¬loven dat Mohammed echt gestorven is. Hij tracht omstanders ervan te overtuigen dat Mohammed evenals Mozes (Musa) zich enige tijd heeft teruggetrokken en zal terugkeren. Moham¬meds andere grote mede¬stander Aboe Bakr, die op het moment van Mohammeds overlijden niet aanwezig was, hoort bij zijn terug¬keer wat er gebeurd is. Hij betreedt vervolgens het vertrek waar Mo¬ham¬med ligt opgebaard, gaat naar hem toe, onthult diens ge¬laat, kust hem en spreekt de woorden: 'Gij waart mij dier¬baarder dan mijn vader en moeder'. Dan gaat Aboe Bakr naar buiten en maant Omar en de menigte tot kalmte en spreekt dan de gedenk¬waardige woorden die ieder moslim kent: 'O mensen, indien iemand Mohammed aanbidt, weet: Mohammed is gestorven. Maar indien iemand God aanbidt, weet: God is levend en sterft nimmer'. In een wereld waarin velen het besef van God verloren hebben, drukken deze woorden kernachtig uit wat voor godsbesef Mohammed bezat en heeft ingeprent in miljoenen en miljoenen tot op de dag van vandaag, waardoor hij blijft spreken ook nadat hij gestorven is.

In verband met de vragen die spelen in onze samenleving, zowel in ons land als in de wereld, is het goed te luisteren naar wat de heilige geschriften, de Thora (Tawra, Tenach, het Oude Testament), het Evangelie (Indjil, het Nieuwe Testament) en de Koran, ons te vertellen hebben over bijvoorbeeld de vragen van geweld en vergelding. De titel van een boek over de moderne ontwikkelingen in de islamitische wereld, ‘De wrake Gods’, vat goed samen wat velen over het geloof denken. Zeker dat van Osama bin Laden of Mohammed B., die zich als de voltrekkers van die wrake Gods beschouwen, op Amerika of op Theo van Gogh. Roepen teksten in de Koran en de Bijbel op om een dergelijke vergelding aan ongelovigen te voltrekken? Op zichzelf kan ieder zich wel wat voorstellen bij wraakgevoelens. Als je kwaad wordt aangedaan, wat moet je dan doen? Je hoort tegenwoordig vaak dat je het je aangedane onrecht toch niet over je kant moet laten gaan. De morele orde zou daar onder lijden. Zo wordt ook de oorlog tegen terrorisme gerechtvaardigd. Spreken de Bijbel én de Koran dan niet over oog om oog en tand om tand? Die laatste uitdrukking klinkt ons natuurlijk nogal heftig in de oren, maar het was toentertijd wel als matiging van vergelding bedoeld. Het betekende dat als je één tand werd uitgeslagen, je vervolgens niet iemand al zijn tanden uit zijn mond moest slaan. Maar hoe dan ook, hoe begrijpelijk en verstaanbaar vergelding ook moge zijn, de joodse, christelijke en islamitische traditie raden toch duidelijk alle drie aan een andere weg te kiezen en te bewandelen: geen vergeldingsacties van onze kant.

‘“Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden”, spreekt de Here’ (Romeinen 12:19). Dat houdt niet in dat God het kwaad negeert en zo maar laat passeren. Hij zál vergelding eisen, maar zonder onze poging om zelf ons gelijk te hálen. Het principe dat wordt gehanteerd is: kwaad kán en zál nooit en te nimmer overwonnen worden door ander kwaad, maar enkel en alleen door een groter goed. De Bijbel gaat nog een stap verder: 'Als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd’ (Romeinen 12: 20). Dat is een beroep op de Bijbelse wijsheid uit het boek Spreuken (25:21,22), ‘chokma’ in het Hebreeuws, wat ‘hikma’ is in het Arabisch, en in populair Nederlands wordt aangeduid met het woord ‘goochem’. Als je wijs bent, doorbreek je zo die dodelijke en verderfelijke cirkel van wraak en weerwraak: ‘laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede’ (Romeinen 12: 21). Daarmee verwijst Paulus in zijn brief aan de Romeinen naar wat Jezus zelf in de bergrede in het Evangelie heeft verkondigd: ‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: "Een oog voor een oog en een tand voor een tand." En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren.’ (Matteüs 5:39). Jezus heeft het niet alleen gezegd. Hij heeft het ook in zijn eigen leven wáár gemaakt. Alleen het toekeren van de andere wang kan die dodelijke cirkel doorbreken. Alleen door geweldloosheid wordt het kwaad een halt toegeroepen. Vaak is een dergelijk beroep op de bergrede en de mogelijke relevantie voor de politiek, afgedaan als naïef, geitenwollensokken denken, half¬zachte flowerpower verhalen. Maar het is geen halfzacht verhaal.

Ik haal stukken uit de Koran aan in een Nederlandse vertaling:
‘In de naam van God, de Barmhartige, de Erbarmer.
Wij hebben de Thora geopenbaard als een leidraad en een licht, opdat de profeten op grond daarvan een oordeel vellen. (...) Vreest dan de mensen niet, maar vreest Mij en versjacher Mijn openbaringstekenen niet. (...) Wij hebben u in de Thora voorgeschreven: leven om leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor en tand om tand en, wat betreft de wonden, wedervergelding. Maar voor wie hiervan afziet en als aalmoes kwijtscheldt dan geldt dat voor hem als verzoening. (...) En Wij hebben Jezus, de zoon van Maria, in de voetstappen van de profeten van de kinderen Israëls laten volgen als bevestiger van wat er van de Thora vóór zijn tijd al was. Wij gaven hem het Evangelie waarin een leidraad en een licht is, en om te bevestigen wat er daarvoor was van de Thora, en als een leidraad en aansporing voor de godvrezenden. En laten de mensen van het Evangelie oordeel vellen volgens wat God daarin heeft geopenbaard. En Wij hebben het boek met de waarheid aan jou (Mohammed), geopenbaard ter bevestiging van wat er voordien van de Schrift al was en om erover te waken. Oordeel dan tussen hen volgens wat God heeft geopenbaard en volg hun persoonlijke neigingen niet in afwijking van wat van de waarheid tot jou is gekomen. Voor een ieder van jullie hebben Wij een norm en een weg bepaald. En als God het gewild had, zou Hij jullie tot één gemeenschap gemaakt hebben, maar Hij heeft ieder van jullie in wat jullie gegeven is op de proef willen stellen. Wedijvert dus in goede daden. Eens zullen jullie tot God allen tezamen terugkeren. (...)’ (5:44-48).

Wanneer de Koran eerst de Tawra (Thora, het Oude Testament) en dan de Indjil (het Evangelie, het Nieuwe Testament) heeft aangehaald, eindigt de Koran met een advies aan alle drie, de jood, de christen en de moslim: ‘dus wedijvert met elkaar in goede daden!’. Het is geen halfzacht, maar juist een zeer krachtig verhaal: de zachte overmacht van de liefde. En daarbij is het nog googcem ook! Toen eens aan een jood werd gevraagd of hij optimistisch of pessimistisch was, antwoordde hij: wij joden kunnen het ons niet veroorloven om pessimistisch te zijn. Dit is het optimisme van alle drie de boeken: Tenach, Evangelie én de Koran. Dat naïeve geloof berust enkel en alleen op het vertrouwen dat Gods barmhartigheid tenslotte alle mensen zal omvatten. God heeft zichzelf barmhartigheid voorgeschreven, zegt de Koran.

Joden, christenen en moslims staan in dezelfde traditie van de profeten. Zij zien zichzelf als afstammelingen van vader Abraham (Ibrahim), de vader van alle gelovigen. Zij oriënteren zich alle drie op het geestelijke Jeruzalem (al Quds). Jeruzalem was voor de moslims de eerste gebedsrichting (qiblah). Joden, christenen en moslims behoren, om het zo te zeggen, tot de ‘Jeruzalemstadgroep’. Als er dan in onze tijd enige leden van deze ‘Jeruzalemstadgroep’, de Isaacs A. of de Mohammeds B of de Christiaans C. - als u begrijpt wat ik bedoel - toch van mening blijven dat zij 'in Godsnaam' wraak kunnen en moeten uitoefenen, dan moeten zij weten dat als je de heilige boeken echt leest en verstaat, zij niet handelen in opdracht van de God van Abraham (Ibrahim) of Mozes (Musa), en niet uit naam van de God van Jezus Christus (Isa, zoon van Marjam) of de God van Mohammed. Dan spreken zij alleen maar uit naam van een eigen god die zij verzonnen hebben of zelf bij elkaar hebben gegoocheld (wat tegenwoordig via Google erg makkelijk kan).

Het samenvattende trefwoord is en blijft voor ons allen: geweldloosheid. In de eeuw die achter ons ligt, de eeuw van onze vader en moeder, werd die gedachte de inspiratiebron voor zulke 'naïevelingen' als Tolstoi (Rusland), Mahatma Gandhi (India), Mahmud Taha (Soedan) en Martin Luther King (Verenigde Staten). Zij durfden voor die weg te kiezen én die moedige wedijver in goede daden aan te gaan! Wil er ooit gerechtigheid en vrede in onze wereld komen, dan hebben wij zulke leiders nodig die deze wijsheid bezitten, zo goochem zijn. Maar dan moeten ze wel (M.L.) King-size zijn. Want zo alleen zullen wij eens allen tezamen tot God terugkeren.

-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.

BIJBEL EN KORAN
EEN VERHAAL VAN TWEE STEDEN


Charles Dickens, Een verhaal van twee steden
De bekende Engelse schrijver Charles Dickens heeft een boek over de Franse revolutie geschreven. Een verhaal van twee steden heet het en die twee steden steden zijn Londen en Parijs. Dickens probeert zijn tijd te verstaan en er in zijn werk uitleg aan en inzicht in te geven. Het boek opent met de woorden: 'Het was de beste van de tijden, het was de slechtste van de tijden, het was de eeuw van wijsheid, het was de eeuw van dwaasheid, het was het tijdperk van geloof, en het was de eeuw van ongeloof, het was het seizoen van Licht en het was het seizoen van Duisternis.' Een patroon van tegenstellingen die tot explosie kwam in de Franse revolutie. Hoe moet je op een dergelijke revolutie reageren? Dat monster kun je niet bestrijden, vindt hij, door nog meer mensen op te hangen of nog meer gevangenisstraffen uit te delen. Dat kun je alleen als je erkent wát die revolutie heeft veroorzaakt. En Dickens probeert de ernstige sociale grieven van zijn tijd te begrijpen. Hij oefent kritiek uit op de sociale wantoestanden die alleen maar erger worden door een heersende zelfzucht. Dickens begrijpt om het in de woorden van de grote dichter W.H. Auden te zeggen:
Degenen tegen wie kwaad is gedaan
Doen op hun beurt kwaad.
Auden veroordeelt in deze regels het vredesverdrag van Versailles welke aan het einde van de Grote Oorlog, zoals de Eerste Wereld Oorlog aanvankelijk genoemd werd, zulke verpletterde sancties aan de verslagen vijand oplegde, dat achteraf deze vrede wel als het begin van de Tweede Wereld-Oorlog is uitgelegd.
Wij leven in een tijd die naar ieders gevoel en ervaring een tijd van overgang, zo je wilt, een revolutie is. De wereld is niet dezelfde meer na de elfde september 2001 is vaak gezegd. De naam die wij vandaag ervoor gebruiken is niet meer revolutie maar terrorisme. Er wordt sedertdien een oorlog gevoerd tegen het terrorisme. Maar is dan ook de vraag niet belangrijk waar dat terrorisme vandaan komt? Moeten wij ons dan ook in het Westen niet afvragen welk kwaad 'wij' op onze beurt hebben begaan?
Zoals je Dickens Een verhaal van twee steden van Dickens als een sleutel zou kunnen gebruiken voor het verstaan van de Franse revolutie, zo wil nagaan in hoeverre Bijbel en Koran als een verhaal van twee steden ons iets zeggen over de conflictueuze wereldsituatie in en tussen onze hedendaagse ‘steden’? Of hebben onze moderne steden geen boodschap aan die Bijbel noch de Koran? Immers, zo denken velen: zijn godsdiensten en hun ‘heilige boeken’, en niet alleen de Koran, met hun heilige oorlog en djihad niet eerder de oorzaak van geweld en terreur dan de oplossing ervan?

Bijbel en Koran en een band
Bijbel en Koran in een adem te noemen wekt misschien verbazing. De moslims erkennen op grond van de Koran weliswaar de Tawra en Indjil als openbaringen van God en noemen joden en christenen dan ook ‘mensen van het Boek’. Hoewel in de eerste eeuwen binnen de kerk wel discussie is geweest of het Oude Testament wel als integraal onderdeel van de Bijbel en als het woord van God gezien kon worden (Marcion), de houding van de joden en de christenen ten opzichte van de Koran is echter meestal een andere geweest. Zij hebben meestal ontkend en ontkennen, dat Mohammed een profeet is en loochenen daarom ook dat de Koran het woord van God is. Voor een moslim is dat moeilijk te verstaan, omdat zij niet begrijpen waarom joden en christenen niet een vergelijkbare respect voor Mohammed kunnen opbrengen die zij zelf wel voor Mozes en Jezus hebben. Ik pleit wel voor een dergelijke erkenning en neem dat ook als uitgangspunt. Dat doe ik, zo je wilt, ook in de geest van de joodse geleerde Mozes Maimonides in Cordoba geboren en in 1204 in Cairo bestorven. Zijn beroemde Gids der verdoolden werd nota bene in het Arabisch(!) geschreven. Hij zegt: 'De moslims zijn in het geheel geen afgodendienaars en zij verkondigen op juiste wijze de volstrekte eenheid van God'. 'Het gaat het menselijk denken te boven om de plannen van de Schepper te peilen. Want onze wegen zijn niet Zijn wegen, noch onze gedachten Zijn gedachten (Jesaja 55:9). Alle zaken die betrekking hebben op Jezus van Nazareth en de Ismaëliet (Mohammed) die na hem kwam dienden duidelijk de weg van de koning Messias om de hele wereld voor te bereiden om God eensgezind te aanbidden, zoals geschreven staat: 'Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zijn allen de naam des HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen zijn aan zij' (Zefanja, 3:9).
De profeet Mohammed begint zijn optreden als profeet in het jaar 610 in Mekka, later gevolgd door een periode van tien jaar in Medina tot aan zijn dood in 632. Hij ziet zich als profeet staan in de lijn van de Bijbelse profeten. Belangrijke gestalten zijn vooral Abraham, Mozes en Jezus.
De Bijbel vertelt eigenlijk ook 'Een verhaal van twee steden': namelijk de steden Jeruzalem (in Israël /Palestina) en Babel (Mesopotamie, of het Twee - Stromen Land). De ene stad staat symbool voor de stad van gerechtigheid en vrede, de ander voor de stad van onrecht en onderdrukking. Het uiteindelijke toekomst perspectief is een nieuwe stad, een nieuw Jeruzalem (Openbaring 21, 22) . Het visoen is gericht op de stad met de fundamenten door God zelf ontworpen en gebouwd (Hebreeën 11:10).
De Koran kan evenzeer gekarakteriseerd worden als ‘Een verhaal van twee steden’, namelijk Mekka en Medina, beide in het centrum van het Arabische schiereiland gelegen. Mekka waar Mohammed rond 570 werd geboren geldt in de eerste periode van Mohammeds profetisch optreden als een stad van onrecht, onderdrukking en vervolging. Uiteindelijk werd hij verdreven en week hij met zijn volgelingen uit naar Medina (Koran 47:13). Maar Medina, dat trouwens ‘stad’ betekent, die de emigranten uit Mekka liefdevol opnamen (Koran 59:9), staat voor de stad van recht en zal de bijnaam Medina al-munawwara, 'de verlichte stad' of lichtstad krijgen, de nieuwe stad waar gerechtigheid moet worden gedaan.

Mens als kalief of koning
Het scheppingsverhaal in de Koran begint met een proloog in de hemel, zoals in het boek (vgl. Job, 1:6). God maakt in de vergadering met de engelen zijn voornemen bekend dat hij de mens zal scheppen. De engelen vinden dat een bijzonder slecht idee met als argument dat de mens verderf zal brengen op aarde en bloed zal vergieten. Het valt moeilijk te ontkennen dat de engelen een punt hebben. Zij beseffen wat er staat te gebeuren. Dat Gods project mens, zal leiden tot het vergieten van bloed op de aardbodem. Het is des te treffender dat God zich toch niet van de wijs, van Zijn wijsheid, laat afbrengen: 'Ik weet het best wat gij niet weet' geeft hij hen ten antwoord.' Je vraagt je dan af wat God wist dat de mens niet weet. Je kan je moeilijk voorstellen dat God niet wist wat de engelen weten. Wat het dan is wat God weet beantwoordt de tekst niet (Koran 2:30).
God heeft echter een specifiek oogmerk met de schepping van de mens. Zoals in het eerste Bijbelboek gezegd wordt, dat God de mens in de tuin, in de hof van Eden brengt om die te bewerken en erover te waken (Genesis 2:15), wil Hij hem niet als een verderf-brenger, maar als Zijn ‘plaatsbekleder’ op aarde aanstellen (Koran 2:30). Daarvoor wordt een woord gebruikt dat in het Nederlands met kalief vertaald wordt.
Zodra de schepping van de mens heeft plaatsgevonden, verschijnt Iblis op het toneel, dat is de Diabolos, de duivel of de satan. In het Bijbelverhaal verschijnt hij in de vorm van een slang (Genesis 3). Iblis komt om de mens op de proef te stellen: Hij biedt de mens een koningschap (mulk) dat niet vergaat? (Koran 20:120). Gods tegenstander stelt het 'koningsheerschappij' in het vooruitzicht: malik of koning te zijn (mèlèk- zijn in het Hebreeuws).
Zowel in de Bijbel als de Koran is ‘koning’ een geen onschuldig woord. Het gaat om meestal om een onrechtvaardig koningschap. Een koning is bij uitstek iemand die verderf brengt op aarde en die bloed vergiet. Vele koningen zijn vaak dienaren van de Moloch. Moloch is eigenlijk een verminking van het woord koning. Koningen gaan over lijken, en brengen met name kinderoffers. Hoewel het mensenoffer door de Thora nadrukkelijk wordt verboden en verafschuwd(Deuteronomium 12:31), dat iets is wat God nooit heeft geboden of gewild (Jeremia 32:35), werden die offers gebracht door volken die voor Israël in Kanaän woonden (Psalm 106:37, 38), maar kwam het ook voor onder koningen van Juda! Koning Achaz van Juda offerde zijn eigen zoon aan de Moloch door hem als offer te verbranden (2 Koningen 16:3; 2 Kronieken 28:3). Een van de goede koningen van Juda, Josia, treedt tegen kinderoffers op (2 Koningen 23: 10). In het Nieuwe Testament wordt aan de generatie van de woestijntocht een verering van de Moloch toegeschreven: ‘Jullie hebben de tent van Moloch meegedragen’ (Handelingen 7:43).
Iblis wil door het koningschap in het vooruitzicht te stellen suggereren dat de mens God gelijk kan worden. God is immers koning? Aan Hem behoort het koningschap (Koran 67:1,2), in de hemel en op de aarde (Koran 2:107). Met andere woorden, de duivel suggereert dat de mens kan treden in de bevoegdheden die alleen God toebehoren. Dat is en blijft de eeuwige duivelse verzoeking waaraan ook Jezus, als een tweede Adam (!) immers, in de woestijn wordt onderworpen: 'Weer nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij liet Hem alle koninkrijken der aarde zien met al hun pracht en zei: Dit alles zal ik U geven als u voor mij in aanbidding neervalt. Toen zei Jezus tot hem: Ga weg, satan. Want er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. (Mattheus. 4:8-11; vgl. Deuteronomium 6:13).
Dat ‘koningschap’ dat satan de mens in het vooruitzicht stelt staat dus lijnrecht tegenover het vice- regentschap van God op aarde: het kalief- zijn dat Gód voor de mens in gedachten heeft, dat het doen van gerechtigheid inhoudt, het volgen van de rechte weg, de weg van de gerechtigheid.
Waar gaat het dus om? Volgens Bijbel en Koran staan Adam en Eva, de mens, zowel man als vrouw, in feite elcerlic van het begin van zijn of haar bestaan voor de keuze: wil je mens zijn zoals God heeft bedoeld, plaatsbekleder Gods, vice-regent om de aarde te bouwen en bewaren - of kies je voor een ‘koning’ te zijn met alles wat dat inhoudt aan onrecht? Wil je kalief zijn of koning? Ben je de partij van God (Hizb Allah/Hizbollah, Koran 5:56) of ben je van de partij van satan (Hizb Shaytan Koran 58:19). Dat is de keuze waar voor ieder persoonlijk wordt geplaatst, als ook de keuze waar iedere (politieke) leider op aarde voor geplaatst wordt.

De rode draad van de boodschap van de profeten
De grote profetische gestalten uit Bijbel en Koran vanaf Abraham, Mozes, Jezus tot en met Mohammed toe krijgen de opdracht te breken met de onrechtvaardige koningen oftewel de heersers van het onrecht in hun steden of landen.
Abraham uit de regio van het tweestromenland staat tegenover Nimrod, dé heerser van Babel en de stichter van Nineve (Genesis 10:10-12), die als de eerste machthebber en geweldenaar op aarde geldt (Genesis 10:8). Nimrod geldt als koning van de onderdrukkende imperia van Assur en Babel. De rijken van Assur en Babel onder leiding van een dergelijke heerser, geldt bij uitstek als gebied waar onrecht en imperialistische uitbuiting en onderdrukking heerst.
Abraham redetwist met Nimrod of God hem wel het koningschap gegeven heeft (Koran 2:258). Abraham breken met Nimrod en wegtrekken naar het land dat God hem zal wijzen (Genesis 12) en op weg gaan naar een land/aarde/stad waar gerechtigheid zal worden gedaan.
Mozes, in een andere regio, Egypte, staat tegenover de Farao. Farao zegt volgens de Koran van zichzelf: ‘Er is geen God dan ik!’ Mozes wordt opgeroepen te breken met het onrecht van de Farao, deze tirannieke, arrogante heerser (Koran 79:17;vgl. Koran 22:24, 34, die verderf op aarde brengt (Koran 28:5), waar immers de engelen al voor waarschuwden dat het zou gebeuren! Mozes moet met zijn volk wegtrekken (Exodus; Koran 7:141; 20:80) en op weg gaan naar het beloofde land, waar de verdrukten en vertrapten recht zal worden verschaft (Vgl. Koran 79:17; 22:24, 34, 28:5; 7:141; 20:80).
Het evangelie begint met het verslag hoe Jezus als kind bedreigd wordt door koning Herodes, die hem wil ombrengen. Daarom vlucht hij met zijn ouders naar Egypte. Daar blijven zij tot de dood van Herodes (Mattheus 2: 13-15). Daarna wordt Jezus door God geroepen voor zijn ‘Exodus’ uit Egypte als vervulling van het woord van de profeet: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen (Hosea 11:1).
In het evangelie (van Mattheus) worden twee koningen der joden genoemd en tegenover elkaar gesteld: Herodes en Jezus. De wijzen uit oosten komen vlak na Jezus’ geboorte naar koning Herodes toe om te vragen waar de koning der joden geboren is, vanwege de ster die zij gezien hebben. De hogepriesters en schriftgeleerden door Herodes bijeengeroepen vertellen desgevraagd dat de ‘Messias’ in Bethlehem zou worden geboren. Die informatie speelt Herodes in het geheim door aan de wijzen met het verzoek als zij het kind in Bethlehem vinden hem dat te berichten zodat ook hij deze Messiaanse koning eer kan bewijzen. (Mattheus 2: 1-9). Maar nadat de de wijzen het kind hebben gevonden en eer hebben bewezen, gaan zij door een droom gewaarschuwd niet naar koning Herodes terug. Zodra Herodes bemerkt dat hij door de wijzen ‘bespot’ is, geeft hij om zich van deze potentiële koning te ontdoen, de opdracht om de kinderen in Bethlehem van twee jaar en jonger om te brengen (Mattheus 2:16).
Als Jezus later ten tijde van een andere koning Herodes wordt gevangen genomen, gemarteld en gekruisigd, bevestigen de soldaten boven zijn hoofd een bordje met de aanklacht tegen hem die luidde: Dit is Jezus, de koning van de joden (Mattheus 27: 37), in het Hebreeuws, Latijn en Grieks (Johannes 19:19). Als Jezus daar hangt tussen twee andere gekruisigde misdadigers in, drijven de hoge priesters, de schriftgeleerden en oudsten de spot met hem en zeggen: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël. Laat hij dan nu van het kruis afdalen en wij zullen in hem geloven! ‘Hij heeft vertrouwd op God, laat die hem nu redden als hij hem wil’ (Psalm 22:9; Mattheus 27: 41, 42).
In het evangelie draait het dus om de vraag wie de ware koning is. Herodes of Jezus: de koning die niet met zichzelf laat spotten en een kindermoordenaar wordt, of die andere koning die met zich laat spotten, die niet zichzelf redt, maar juist anderen.
Als Jezus eens met zijn intiemste leerlingen Petrus, Johannes en Jacobus naar een berg gaan om te bidden, verandert hij van uiterlijk en worden zijn kleren stralend wit. Ineens verschijnen er dan twee mannen die met hem in gesprek gaan: Mozes en de profeet Elia. Zij beiden spreken met Jezus over zijn levenseinde. Mozes die het volk uit het slavernij leidde, mocht vlak voor zijn dood het hele beloofde land zien, maar er niet binnentrekken. De vervulling van de ‘Exodus’ uit Egypte, die hij geleid had, mocht Mozes alleen vanaf de berg Nebo zien, maar zelf niet meemaken (Deuteronomium 34:1-5). Toen Elia op zijn beurt aan het einde van zijn leven in gesprek met zijn opvolger Elisa steeds verder trok, komt er opeens een wagen van vuur met paarden van vuur langs en wordt Elia ten hemel opgenomen (2 Koningen 2:11).
Mozes en Elia spraken nu bij deze verschijning met Jezus over zijn Exodus uit Jeruzalem (Lucas 9:30,31). Jezus moet in Jeruzalem die uittocht gaan volbrengen. De stad Jeruzalem is een stad van onrecht geworden. Die Exodus bereikt Jezus niet door zichzelf te redden, maar anderen, en hen verlossing en bevrijding te brengen. Zijn naam betekent niet voor niets: ‘God verlost en bevrijdt’: blinden worden ziende, kreupelen lopen, melaatsen worden rein, doven horen, doden staan op en aan armen en onderdrukten wordt de goede boodschap verkondigd (Lucas 7:22). Jezus bewerkt dit door zijn solidariteit met geboeiden, de zwakken en de gemarginaliseerde ( Lucas 4:18).
Mohammed in Mekka (610-622) moet optreden tegen de goddeloze, asociale en onrechtvaardige leiders van zijn stad. Hij op zijn beurt moet breken met het onrecht dat in zijn stad onder leiding van de onrechtvaardige machthebbers heerst. Hij moet wegtrekken, een Exodus voltrekken naar Medina, een stad een paar honderd kilometer ten noorden van zijn geboortestad. De uitdrukking die voor dat ‘breken met’ en het ‘wegtrekken uit’ dat in de Bijbel met ‘Uittocht’ of ‘Exodus’ wordt aangeduid, wordt in de Koran met het woord emigratie (hidjra) aangegeven. Mohammed moet zijn volgelingen voeren uit de stad van het onrecht om op weg te gaan naar een nieuwe stad, Medina (=stad) waar recht zal moeten worden gedaan.
Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed moeten allen dus op weg gaan naar het land dat God hen zal wijzen, het beloofde land, de beloofde stad, het nieuwe Jeruzalem, de stad van licht. De stad van de toekomst, de plaats waar, 'het recht de vrede met een kus begroet' (Psalm 85).
Wat gebeurt er echter als het beloofde land en de beloofde stad bereikt wordt? Hoe verloopt het als de onderdrukte, de bevrijdende de Exodus hebben doorgemaakt, de hidjra is voltrokken? Hoe verging de kinderen Israël toen zij uit het land uit Mesopotamie (Assur en Babel), uit Egypte waren vertrokken? Wat gebeurde er echter toen het volk in het beloofde land zichzelf kon regeren? In de beloofde stad? Het nieuwe Jeruzalem? De stad van de profeet: Medina? Werd toen een maatschappij ingericht waar de verdrukte recht werd verschaft, de hongerige brood gegeven (Psalm 146: 7.)? Werd een alternatieve samenleving gevormd, zonder koningen, een beroepsleger en een militaire bovenlaag? Dat was wel de bedoeling. Maar gebeurde dat ook? Het schokkende van het verhaal is dat het al heel spoedig in 't beloofde land dezelfde kant opgaat als met de farao van Egypte. Tegen het advies van de profeten wordt gekozen voor een erfelijk koningschap met generaals, militaire experts, belastingen en dwangarbeid. Salomo doet wat in de 'koningswet' kennelijk met het oog op hem wordt veroordeeld: 'De koning mag er geen veel paarden op na houden en het volk niet terug laten gaan naar Egypte om nog meer paarden te krijgen, want de HEER uw God heeft gezegd: Die weg mag u nooit meer opgaan' (Deuteronomium 17:16). De grote 'vredevorst' Salomo wordt op zijn beurt zelf een farao! En dat leidt ertoe dat de mensen onmiddellijk na de dood van koning Salomo door de profeet opgeroepen worden tot een nieuwe bevrijding (nieuwe Exodus). Het rijk scheurt in tweeën omdat de mensen niet langer het farao- achtige juk accepteren (1 Kon 12: 16).
Het kan goed gaan met koningen. David is daar een voorbeeld van. Hij wordt treffend genoeg in de Koran dan ook kalief, niet koning genoemd! Koning zijn op de manier van kalief zoals God wil, kan wel voorkomen.
De eerste opvolgers van Mohammed na dienst dood worden kaliefen genoemd. De eerste vier heten in de traditie: 'Recht geleide kaliefen'. Maar dat blijft niet zo. Zeker ook daarna noemen zij zichzelf nog kaliefen; kaliefen in de zin van opvolgers van Mohammed vooral in zijn zeg maar politieke functies. In Bagdad gaan sommigen zichzelf zien als kalief van God, zelfs ‘de schaduw van God op aarde.’ Maar waren zij het ook? Spoedig leert men in de lijn van de profetische kritiek van de Koran - ben je kalief of koning - een scherp onderscheid maken tussen deze recht geleide kaliefen én het wereldlijke onrechtvaardige koningschap van die latere kaliefen. Het kalifaat gaat namelijk alle trekken van faraonische onrecht en onderdrukking vertonen. Zodra er een nieuw kalifaat ontstaat in Damascus (de Ommajaden 661-750), worden die kaliefen door de vrome moslims als onrechtvaardige 'koningen' gekarakteriseerd.

Steeds weer keren de profeten - dat geldt van alle profeten tot en met Mohammed toe! - zich in hun kritische boodschap de eerste plaats tot het eigen volk, tot de eigen gemeenschap (umma). Zij staan alle drie - jood, christen of moslim- onder kritiek van de eigen profeten. Er kan dan ook vanuit de profetische kritiek bestaat geen sacrosancte joodse, christelijke of moslimse staat die boven deze kritiek verheven zou zijn. De profeten waarschuwen dat in het beloofde land, in de beloofde stad mis kan lopen en vaak loopt. De beloofde stad wordt vaak een stad van onrecht? Jeruzalem kan een Sodom en Gomorra worden (Jesaja 1:9)!
Daarom gaat voor alle drie het verhaal van het breken met de stad van het onrecht, het op weg gaan naar het beloofde land, de beloofde stad ook in het beloofde land verder. De Exodus is een verhaal dat verder gaat. De oproep tot hidjra loopt niet te einde totdat de zon opstijgt van de plaats waar hij ondergaat, zegt een traditie van de profeet (Bukhari.) Dat houdt in dat behalve het tot bekering roepen van de stad waarvoor de Ninevés, de Sodom en Gomorra's model staan, ook de oproep klinkt in de steden Jeruzalem, Mekka of Medina. Het spannende daarbij is dat Ninevé zich kan bekeren (Jona). Babel kan het Jeruzalem worden!
Het laatste Bijbelboek, Openbaring kan bij uitstek Een verhaal van twee steden genoemd kan worden: namelijk Jeruzalem en Babel. De een staat model voor de stad van gerechtigheid en vrede, terwijl Babel model staat voor de stad van het onrecht. Aan het einde van het boek ziet Johannes het visioen van een nieuw Jeruzalem dat uit de hemel zal nederdalen op aarde (Openbaring 21:2). Johannes ziet dan een rivier met water dat leven geeft. In het midden van het plein van de stad en aan weerszijden van de rivier stond een levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht. De bladeren van de boom brachten de volken genezing (Openbaring 22: 1,2). Het ‘aardse’ Jeruzalem is geen stad die aan weerszijden van de rivier ligt. Welke stad wel? Babel! Zoals Jeruzalem ‘Babel’ kan worden, kan Babel ‘(het nieuwe) Jeruzalem worden.

Het beloofde land, de beloofde stad
Wat is nu de boodschap van Abraham tot en met Mohammed met betrekking tot het beloofde land en stad? Aan wie wordt het land, aan wie wordt de aarde beloofd? Uitgangspunt is dat aan God de aarde behoort (Psalm 24; Koran 7:128). Het land wordt aan Abraham, Izaäk en Jakob en hun nazaten beloofd. Daartoe behoort ook Ismael, dus de Arabieren. Die nazaten worden ontelbaar genoemd als het stof der aarde en de sterren aan de hemel. (Exodus 6:8; 32:13).
Het gebied wordt aangeduid als van Dan tot Bersheba, zeg maar zo ongeveer het huidige Israël / Palestina, maar ook van de Nijl tot de Eufraat. Kennelijk betekent het Hebreeuwse woord Erets niet voor niets zowel land als aarde!
Het gaat in de boodschap der profeten volgens alle drie tradities om Exodus, 'bevrijding' en weg gaan naar het beloofde land, want God wil wél doen aan hen die onderdrukt werden in het land (Egypte) en hen in het beloofde land tot leidslieden maken. Zij zullen het land beërven ( Koran 28:5 ; Koran 7:141). Met ‘de onderdrukten’ worden speciaal de kinderen Israël bedoeld (Koran 28:4 en Koran, 7: 137). Ook de Koran zinspeelt op Palestina als het land dat zij zullen beërven ( Koran 7:137 (133)). De kinderen Israëls beërfden het land van ‘melk en honing (Koran 26: 57-59).
Zij die bevrijd zijn uit de onderdrukking moeten zich in het land houden aan de geestelijke en sociale verplichtingen (Koran 21: 73). Zo zal het een goed land zijn, maar de geboden moeten niet vergeten worden (Exodus 32:13). Wie namelijk wel onrecht pleegt in het land wordt door het land uitgespuwd (Leviticus 18:25). Wetten en voorschriften moeten worden onderhouden, anders zal men uitgespuwd worden (Leviticus. 20:22).
In de Psalmen van David. die ook in de Koran als een boek van Openbaring bekend staat (Koran 4:163; 17:55), wordt gezegd dat
‘Zij die hopen op de Ene, Hem verwachten, het land zullen beërven.’ (Psalm 37:9). ‘De ootmoedigen zullen het land zullen beërven’ (Psalm 37:11). ‘De rechtvaardigen beërven het land en wonen daarin voor immer’(Psalm 37:29; vgl.’ Jesaja 60:21). Daarom ‘Wacht op de Ene en bewaar zijn weg, dan zal Hij u verhogen om het land te beërven (Psalm 37: 34).
Jezus haalt in de bergrede deze Psalm aan en zegt: ‘De zachtmoedigen zullen de aarde beërven’ (Mattheus 5:5). Hij prijst de zachtmoedigen zalig. Zij zijn het die de aarde en het land zullen bezitten.
Het is bijzonder treffend dat juist dit vers een van de weinige verzen uit de Bijbel is die in de Koran letterlijk wordt aangehaald: ‘ En Wij hebben neergeschreven in de schriftuur [De psalmen] na de maning dat de aarde zal beërfd worden door Mijn dienaren , de deugdzamen.’ Koran 21: 105.
Aan deze woorden van de profeten zijn alle drie jood, christen en moslim onopgeefbaar verbonden!

Het verhaal van twee steden, namelijk breken met de stad van het onrecht (welke stad dan ook), en op weg gaan naar het beloofde land, de beloofde stad, gaat verder en behoudt zijn actualiteit. De vraag die de profeten ons suggereren te stellen is: wie zijn nú in de wereld van vandaag de farao's? Wie behoren tot 'de as van het kwaad'. En dan is het niet de bedoeling te suggereren dat alleen anderen tot 'de as van het kwaad' kunnen behoren? De vraag die de drie geloofstradities oproepen: hoe staat het precies met de eigen godsdienstige en/of politieke leiders?

Aan wie komt de wraak en de vergelding toe?
In het vijfde hoofdstuk van de Koran staat het verhaal van de eerste broedermoord. Naar aanleiding daarvan wordt voorgeschreven: hij die een mens doodt, niet in wraak voor een ander, noch om te voorkomen dat er verderf op aarde wordt aangericht, is alsof hij het hele menselijke geslacht doodt, terwijl hij die een mens redt is het alsof hij het hele menselijke geslacht redt (Koran 5:32).
In dat zelfde hoofdstuk komt een passage voor waarin de Koran de drie boeken: de Thora (Tenach of Oude Testament); het Evangelie (het Nieuwe Testament) en de Koran op elkaar betrekt in verband met de belangrijke vraag van geweld en vergelding van onrecht. De Thora (Tawra) is de Openbaring die de joden via Mozes hebben ontvangen, het Evangelie (de Indjil) heeft Jezus ontvangen en de Koran Mohammed. Joden, christenen en moslims zijn alle drie ‘mensen van het boek’, respectievelijk Thora, Evangelie en Koran.
Dan staat er:
Wij (d.w.z. God) hebben de Thora geopenbaard als een leidraad en een licht, opdat de profeten op grond daarvan een oordeel vellen. ...
Wij hebben hun in de Thora voorgeschreven: leven om leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor en tand om tand. In alle gevallen is vergelding voorgeschreven. Máár voor wie hiervan afziet en als aalmoes kwijtscheldt dan geldt dat voor hem als verzoening.
En Wij hebben Jezus, de zoon van Maria in de voetstappen van de profeten van de kinderen Israëls laten volgen als degenen die bevestigt van wat er van de Thora vóór zijn tijd al was.
Wij gaven hem het Evangelie waarin een leidraad en een licht is een aansporing voor de godvrezenden. En laten de mensen van het Evangelie oordeel vellen volgens wat God daarin heeft geopenbaard. ...
En Wij hebben het boek met de waarheid aan jou (Mohammed), geopenbaard ter bevestiging van wat er voordien van de Schrift al was en om erover te waken. Oordeel dan tussen hen volgens wat God heeft geopenbaard en volg hun persoonlijke neigingen niet in afwijking van wat van de waarheid tot jou is gekomen.
Voor een ieder van jullie hebben Wij een norm en een weg bepaald.
En als God het gewild had, zou Hij jullie tot één gemeenschap gemaakt hebben, maar Hij heeft ieder van jullie in wat jullie aan openbaring gegeven is op de proef willen stellen. Wedijvert dus in goede daden. Eens zullen jullie tot God allen tezamen terugkeren (Koran 5:44-48).

In de Thora staat inderdaad een passage waarin dat er vergelding mag zijn ‘een oog voor een oog en een tand voor een tand (Exodus 21: 24). Wanneer iemand letsel toebrengt aan een ander, mag hem hetzelfde letsel worden toegebracht: een oog voor een oog een tand voor een tand (Leviticus 24:20). Toen der tijd waren die voorschriften weliswaar als matiging bedoeld. Als je één tand was uitgeslagen, moest je vervolgens niet iemand als zijn tanden uit zijn mond te slaan. ‘In de uitleg van de joodse leraren is deze Thora tekst uitgelegd dat de beledigde partij overeenkomstig de kwetsuur genoegdoening gegeven wordt. De wet van de vergelding wordt omgebogen naar vergoeding. Volgens de wijsheid van de Spreuken (20:22) moetje geen kwaad met kwaad vergelden. Want dan blijft het kwaad voortwoekeren. In plaats daarvan moet je als je vijand honger heeft, hem brood, en als hij dorst heeft, water te drinken geven, want zo stapel je gloeiende kolen op zijn hoofd. Deze uitdrukking wordt in verband gebracht met Assyrische straffen: pek op het hoofd en met een Egyptische gebruik van boetedoening waarbij men kolen op zijn hoofd droeg. Met andere woorden hier is goedheid de straf waardoor het kwade overwonnen wordt.
Jezus haalt in de Bergrede aan: ’Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.’ En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren’ (Mattheus 5: 38, 39. Paulus schrijft: ‘Zie erop toe dat niemand kwaad met kwaad vergeldt en streef altijd naar het goede, zowel voor elkaar als voor ieder ander (1 Thessalonicenzen 5:15). Paulus wijst in de geest van Jezus boodschap nadrukkelijk erop dat geen vergelding is toegestaan. "Mij komt de wraak toe, ik zal het vergelden, spreekt de Here" (Romeinen 12:19; Deuteronomium 32:35). Dat houdt niet in dat God het kwaad negeert. Hij zál vergelding eisen, maar zonder onze poging om zelf ons gelijk te hálen. Het principe dat wordt gehanteerd is: kwaad kán en zál nooit en te nimmer overwonnen worden door ander kwaad, maar enkel en alleen door een groter goed. Zelf gaat het nog een stap verder: 'Als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd (Romeinen 12 20). Dat is een beroep op de bovengenoemde bijbelse wijsheid (Spreuken 25:21,22), oftewel chokma in het Hebreeuws, hikma in het Arabisch), ons woord goochem. Als je wij bent, doorbreek je die dodelijke en verderfelijke cirkel van wraak en weerwraak: Laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede. (Romeinen 12: 21) Daarmee verwijst Paulus naar wat Jezus niet alleen verkondigt, maar zelf gedaan heeft, wáár heeft gemaakt. Alleen het toekeren van de andere wang kan die dodelijke cirkel doorbreken. Alleen door geweldloosheid wordt het kwaad een halt toegeroepen.
Vaak is een dergelijk beroep op de bergrede en de mogelijke relevantie voor de politiek, afgedaan als naïef, geitenwollensokken denken, halfzachte flowerpower verhalen. Maar het is geen halfzacht verhaal. Wanneer de Koran eerst het Oude en Nieuwe Testament heeft aangehaald, eindigt die met een eigen advies aan alle drie, jood, christen én moslim: Dus wedijvert in goede daden. Het is juist een zeer krachtig verhaal: de zachte overmacht van de liefde. En daarbij is het nog goochem ook. Dus alle drie - jood, christen en moslim - worden op hun eigen ontvangen openbaring aangesproken om zich daarnaar te richten als hun ‘licht’ en ‘leidraad’. En als zij dan een competitie met elkaar willen gaan, laten zij het dan doen in een wedijver ‘in goede daden’. Zo zullen zij allen samen tot God worden teruggebracht.
Alle drie de jood, de christen en de moslim behoren om zo te zeggen tot Jeruzalem -stad - groep (om een variant te noemen op de zogenaamde Hofstadtgroep. Als er vandaag een Isaac A. zou zijn zoals er een Mohammed B' was, of een Christiaans C. , die toch van mening is dat die 'in Godsnaam' wraak wil uitoefenen, dan is dat in ieder geval niet in opdracht van de God van Abraham, de Abba van Jezus of de God van Mohammed. Het samenvattende trefwoord is en blijft voor alle drie geweldloosheid. In de eeuw van onze vader en moeder werd die gedachte de inspiratie bron voor zulke 'naïevelingen' als Tolstoi, Mahatma Gandhi en Maarten Luther King. Zij durfden wel die weg te kiezen én die moedige wedijver in goede daden aan te gaan. Wil er ooit gerechtigheid en vrede in onze wereld komen dan hebben wij leiders nodig die deze wijsheid bezitten, zo goochem zijn. Maar dan moeten ze wel (M.L.) King-size zijn.


LITERATUUR LIJST

H. Auden, Selected Poems, 2nd ed. (New York) Vintage, 1979
Barakat Ahmad . al-Ashraf.
Charles Dickens, A Tale of Two Cities (Penguin) London, New York, Introduction 20,21. Idem, In Londen en Parijs ( Het Spectrum) Utrecht, Antwerpen 1952
B.Wielenga, It’s a Long Road to Freedom. Madras 1981


------------------------------------------------------------------------------------------------

INTERVIEWS: (3) Dabar, Horizon, Zamzam (ned+turks).

Interview DABAR 2008


Charles Dickens, Een verhaal van twee steden
De bekende Engelse schrijver Charles Dickens heeft een boek over de Franse Revolutie geschreven, Een verhaal van twee steden en die twee steden zijn Londen en Parijs. Dickens probeert zijn tijd te verstaan en er in zijn werk uitleg aan en inzicht in te geven. Het boek opent met de woorden: 'Het was de beste van de tijden, het was de slechtste van de tijden, het was de eeuw van wijsheid, het was de eeuw van dwaasheid, het was het tijdperk van geloof, en het was de eeuw van ongeloof, het was het seizoen van Licht en het was het seizoen van Duisternis.' Een patroon van tegenstellingen dat tot explosie kwam in de Franse Revolutie. Hoe moet je op een dergelijke revolutie reageren? Dat monster kun je niet bestrijden, vindt hij, door nog meer mensen op te hangen of nog meer gevangenisstraffen uit te delen. Dat kun je alleen als je erkent wát die revolutie heeft veroorzaakt. En Dickens tracht de ernstige sociale grieven van zijn tijd te begrijpen. Hij oefent kritiek uit op de sociale wantoestanden die alleen maar erger worden door een heersende zelfzucht. Dickens begrijpt - om het in de woorden van de grote dichter W. H. Auden te zeggen -: Degenen tegen wie kwaad is gedaan,doen op hun beurt kwaad.

Auden veroordeelt met deze regels het vredesverdrag van Versailles dat aan het einde van de Grote Oorlog, zoals de Eerste Wereldoorlog aanvankelijk werd genoemd, zulke verpletterende sancties aan de verslagen vijand oplegde. Achteraf gezien werd deze vrede wel als het begin van de Tweede Wereldoorlog uitgelegd.
Wij leven in een tijd die naar ieders gevoel en ervaring een tijd is van overgang, zo je wilt een revolutie. Vaak wordt gezegd dat de wereld na de elfde september 2001 niet meer dezelfde is. De naam die wij daarvoor vandaag gebruiken is niet meer revolutie maar terrorisme. Sinds 2001 wordt een oorlog gevoerd tegen het terrorisme. Maar is dan ook de vraag niet belangrijk waar dat terrorisme vandaan komt? Moeten wij ons in het Westen niet afvragen welk kwaad 'wij' op onze beurt hebben begaan?
Zoals je Een verhaal van twee steden als een sleutel zou kunnen gebruiken voor het verstaan van de Franse Revolutie, zo kunnen wij nagaan in hoeverre Bijbel en Koran als een verhaal van twee steden ons iets zeggen over de conflictueuze wereldsituatie in en tussen onze hedendaagse ‘steden’. Of hebben onze moderne steden geen boodschap aan die Bijbel noch aan de Koran? Immers, zo denken velen: zijn godsdiensten en hun ‘heilige boeken’, en niet alleen de Koran met zijn heilige oorlog en djihad!, niet eerder de oorzaak van geweld en terreur dan de oplossing ervan?

Bijbel, Koran en een band
Bijbel en Koran in een adem noemen wekt misschien verbazing. De moslims erkennen op grond van de Koran weliswaar de Tawra en Indjil als openbaringen van God en noemen joden en christenen dan ook ‘mensen van het Boek’. Hoewel in de eerste eeuwen binnen de kerk discussie is geweest of het Oude Testament wel als integraal onderdeel van de Bijbel en als het woord van God gezien kon worden (Marcion) (niet vet); de houding van joden en christenen ten opzichte van de Koran is echter meestal een negatieve geweest. Zij hebben vaak ontkend en ontkennen nog, dat Mohammed een profeet is en loochenen daarom ook dat de Koran het woord is van God. Voor een moslim is dat moeilijk te verstaan, omdat hij niet begrijpt waarom joden en christenen niet een vergelijkbaar respect voor Mohammed kunnen opbrengen als hijzelf voor Mozes en Jezus heeft. Ik pleit voor een dergelijke erkenning en neem die als uitgangspunt. Dat doe ik ook in de geest van de joodse geleerde Mozes Maimonides in Cordoba geboren en in 1204 in Cairo gestorven. Zijn beroemde Gids der verdoolden werd nota bene in het Arabisch(!) geschreven. Hij zegt: 'Moslims zijn in het geheel geen afgodendienaars en zij verkondigen op juiste wijze de volstrekte eenheid van God'. En: 'Het gaat het menselijk denken te boven om de plannen van de Schepper te peilen. Want onze wegen zijn niet Zijn wegen, noch onze gedachten Zijn gedachten’ (Jesaja 55:9). Alle zaken die betrekking hebben op Jezus van Nazareth en de Ismaëliet (Mohammed) die na hem kwam, dienden duidelijk de weg van de koning Messias om de hele wereld voor te bereiden om God eensgezind te aanbidden, zoals geschreven staat: 'Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zijn allen de naam des Heren aanroepen; opdat zij Hem dienen zij aan zij' (Zefanja, 3:9).

Mohammed begint zijn optreden als profeet in het jaar 610 in Mekka, later gevolgd door een periode van tien jaar in Medina tot aan zijn dood in 632. Hij ziet zich als profeet staan in de lijn van de Bijbelse profeten. Belangrijke gestalten zijn voor hem vooral Abraham, Mozes en Jezus.
De Bijbel vertelt eigenlijk ook 'Een verhaal van twee steden': daarin zijn het de steden Jeruzalem (in Israël/Palestina) en Babel (Mesopotamië, of het Twee-Stromen Land). De ene stad staat symbool voor gerechtigheid en vrede, de andere voor onrecht en onderdrukking. Het uiteindelijke toekomstperspectief is een nieuwe stad, een nieuw Jeruzalem (Openbaring 21, 22). Het visioen is gericht op de stad met de fundamenten door God zelf ontworpen en gebouwd (Hebreeën 11:10).
De Koran kan evenzeer gekarakteriseerd worden als ‘Een verhaal van twee steden’, namelijk Mekka en Medina, beide gelegen in het centrum van het Arabische schiereiland. Mekka, waar Mohammed rond 570 werd geboren, geldt in de eerste periode van Mohammeds profetisch optreden als een stad van onrecht, onderdrukking en vervolging. Uiteindelijk werd hij verdreven en week hij met zijn volgelingen uit naar Medina (Koran 47:13). Maar Medina (dat trouwens ‘stad’ betekent) dat de emigranten uit Mekka liefdevol opnam (Koran 59:9), staat voor recht en zal de bijnaam Medina al-munawwara, 'de verlichte stad' of lichtstad krijgen, de nieuwe stad waar gerechtigheid moet worden gedaan.

Mens als kalief of koning
Het scheppingsverhaal in de Koran begint met een proloog in de hemel (vgl. Job, 1:6). God maakt in een vergadering met de engelen zijn voornemen bekend dat hij de mens zal scheppen. De engelen vinden dat een bijzonder slecht idee, want zij menen dat de mens verderf zal brengen op aarde en bloed zal vergieten. Het valt moeilijk te ontkennen dat de engelen hier een punt hebben. Zij beseffen wat er staat te gebeuren: Gods project mens, zal leiden tot het vergieten van bloed op de aardbodem. Het is des te treffender dat God zich toch niet van de wijs, van Zijn wijsheid, laat afbrengen: 'Ik weet het best wat gij niet weet', geeft hij hen ten antwoord. Je vraagt je dan af wat God wist dat de mens niet weet. Je kunt je moeilijk voorstellen dat God niet wist wat de engelen weten. Wat het dan is wat God weet, beantwoordt de tekst niet (Koran 2:30).
God heeft echter een specifiek oogmerk met de schepping van de mens. Zoals in het eerste Bijbelboek gezegd wordt dat God de mens in de tuin, in de hof van Eden, brengt om die te bewerken en erover te waken (Genesis 2:15), wil Hij hem niet als een verderf-brenger, maar als Zijn ‘plaatsbekleder’ op aarde aanstellen (Koran 2:30). Daarvoor wordt een woord gebruikt dat in het Nederlands met kalief wordt vertaald.

Zodra de schepping van de mens heeft plaatsgevonden, verschijnt Iblis op het toneel, dat is de diabolos, de duivel, Satan. In het Bijbelverhaal verschijnt hij in de vorm van een slang (Genesis 3). Iblis komt om de mens op de proef te stellen: Hij biedt hem een koningschap (mulk) aan dat niet vergaat. (Koran 20:120). Gods tegenstander stelt de 'koningsheerschappij' in het vooruitzicht: malik of koning te zijn (mèlèk-zijn in het Hebreeuws).
Zowel in de Bijbel als in de Koran is ‘koning’ geen onschuldig woord. Het gaat meestal om een onrechtvaardig koningschap. Een koning is bij uitstek iemand die verderf brengt op aarde en bloed vergiet. Veel koningen zijn vaak dienaren van de Moloch. Moloch is eigenlijk een verminking van het woord koning. Koningen gaan over lijken en brengen met name kinderoffers. Hoewel het mensenoffer door de Thora nadrukkelijk wordt verboden en verafschuwd (Deuteronomium 12:31), iets is wat God nooit heeft geboden of gewild (Jeremia 32:35), werden die offers gebracht door volken die vóór Israël in Kanaän woonden (Psalm 106:37,38). Maar het gebruik kwam ook voor onder de koningen van Juda! Koning Achaz van Juda offerde zijn eigen zoon aan de Moloch door hem als offer te verbranden (2 Koningen 16:3; 2 Kronieken 28:3). Een van de goede koningen van Juda, Josia, treedt tegen kinderoffers op (2 Koningen 23:10). In het Nieuwe Testament wordt aan de generatie van de tocht door de woestijn een verering van de Moloch toegeschreven: ‘Jullie hebben de tent van Moloch meegedragen’ (Handelingen 7:43).
Iblis wil door het koningschap in het vooruitzicht te stellen, suggereren dat de mens God gelijk kan worden. God is immers koning! Aan Hem behoort het koningschap (Koran 67:1,2), in de hemel en op de aarde (Koran 2:107). Met andere woorden: de duivel suggereert dat de mens kan treden in de bevoegdheden die alleen God toebehoren. Dat is en blijft de eeuwige duivelse verzoeking waaraan ook Jezus, als een tweede Adam (!), in de woestijn wordt onderworpen: 'Weer nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij liet Hem alle koninkrijken der aarde zien met al hun pracht en zei: Dit alles zal ik U geven als u voor mij in aanbidding neervalt. Toen zei Jezus tot hem: Ga weg, satan. Want er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. (Mattheus. 4:8-11; vgl. Deuteronomium 6:13).
Het ‘koningschap’ dat Satan de mens in het vooruitzicht stelt, staat dus lijnrecht tegenover het vice-regentschap van God op aarde: het kalief-zijn dat Gód voor de mens in gedachten heeft, dat het doen van gerechtigheid inhoudt, het volgen van de rechte weg, de weg van de gerechtigheid.

Waar gaat het dus om? Volgens Bijbel en Koran staan Adam en Eva, de mens, zowel man als vrouw, in feite elcerlic van het begin van zijn of haar bestaan voor de keuze: wil je mens zijn zoals God heeft bedoeld, plaatsbekleder Gods, vice-regent om de aarde te bouwen en bewaren - of kies je er voor een ‘koning’ te zijn met alles wat dat aan onrecht inhoudt? Wil je kalief zijn of koning? Behoor je tot de partij van God (Hizb Allah/Hizbollah, Koran 5:56) of ben je van de partij van Satan (Hizb Shaytan, Koran 58:19). Dat is de keuze waarvoor ieder persoonlijk wordt geplaatst, dus ook de keuze waar iedere (politieke) leider op aarde voor wordt geplaatst.

De rode draad in de boodschap van de profeten
De grote profetische gestalten uit Bijbel en Koran, vanaf Abraham, Mozes, Jezus tot en met Mohammed toe, krijgen de opdracht te breken met de onrechtvaardige koningen ofwel de heersers van het onrecht in hun steden of landen.
Abraham uit de regio van het tweestromenland staat tegenover Nimrod, de heerser van Babel en stichter van Nineve (Genesis 10:10-12), die als de eerste machthebber en geweldenaar op aarde geldt (Genesis 10:8). Nimrod is de koning van de onderdrukkende imperia van Assur en Babel. De rijken van Assur en Babel onder leiding van een dergelijke heerser, gelden bij uitstek als gebied waar onrecht, imperialistische uitbuiting en onderdrukking heersen.
Abraham redetwist met Nimrod of God hem wel het koningschap gegeven heeft (Koran 2:258). Uiteindelijk breekt Abraham met Nimrod en trekt weg naar het land dat God hem zal wijzen (Genesis 12), een land/aarde/stad waar gerechtigheid zal worden gedaan.

Mozes staat, in een andere regio, Egypte, tegenover de farao. Farao zegt volgens de Koran van zichzelf: ‘Er is geen God dan ik!’ Mozes wordt opgeroepen te breken met het onrecht van de farao, deze tirannieke, arrogante heerser (Koran 79:17; vgl. Koran 22:24,34), die verderf op aarde brengt (Koran 28:5), waar immers de engelen al voor waarschuwden dat het zou gebeuren! Mozes moet met zijn volk wegtrekken (Exodus; Koran 7:141; 20:80) en op weg gaan naar het beloofde land, waar de verdrukten en vertrapten recht zal worden verschaft (vgl. Koran 79:17; 22:24, 34, 28:5; 7:141; 20:80).
Het evangelie begint met een verslag hoe Jezus als kind bedreigd wordt door koning Herodes, die hem wil ombrengen. Daarom vlucht hij met zijn ouders naar Egypte, waar zij tot de dood van Herodes blijven (Mattheus 2:13-15). Daarna wordt Jezus door God geroepen voor zijn ‘Exodus’ uit Egypte als vervulling van het woord van de profeet: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’ (Hosea 11:1).
In het evangelie (van Mattheus) worden twee koningen der joden genoemd en tegenover elkaar gesteld: Herodes en Jezus. De wijzen uit het Oosten komen vlak na Jezus’ geboorte naar koning Herodes om te vragen waar de koning der joden geboren is, vanwege de ster die zij gezien hebben. De hogepriesters en schriftgeleerden, door Herodes bijeengeroepen, vertellen hem desgevraagd dat de ‘Messias’ in Bethlehem zou worden geboren. Die informatie speelt Herodes in het geheim door aan de wijzen met het verzoek hem te berichten als zij het kind in Bethlehem vinden zodat ook hij deze Messiaanse koning eer kan bewijzen (Mattheus 2:1-9). Maar als de wijzen het kind hebben gevonden en eer bewezen, gaan zij, in een droom gewaarschuwd, niet naar koning Herodes terug. Zodra deze bemerkt dat hij door de wijzen bespot is, geeft hij, om zich van deze potentiële koning te ontdoen, opdracht om alle kinderen in Bethlehem van twee jaar en jonger om te brengen (Mattheus 2:16).

Als Jezus later, ten tijde van een andere koning Herodes, wordt gevangen genomen, gemarteld en gekruisigd, bevestigen de soldaten boven zijn hoofd een bordje met de aanklacht tegen hem die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de joden’ (Mattheus 27:37), in drie talen: Hebreeuws, Latijn en Grieks (Johannes 19:19). Als Jezus daar hangt tussen twee andere gekruisigde misdadigers in, drijven de hoge priesters, de schriftgeleerden en oudsten de spot met hem en zeggen: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël. Laat hij dan nu van het kruis afdalen en wij zullen in hem geloven! Hij heeft vertrouwd op God, laat die hem nu redden als hij het wil’ (Psalm 22:9; Mattheus 27: 41, 42).
In het evangelie draait het dus om de vraag wie de ware koning is. Herodes of Jezus: de koning die niet met zichzelf laat spotten en een kindermoordenaar wordt, of die andere koning die met zich laat spotten, die niet zichzelf redt, maar juist anderen.

Als Jezus eens met zijn intiemste leerlingen Petrus, Johannes en Jacobus naar een berg gaat om te bidden, verandert hij van uiterlijk en worden zijn kleren stralend wit. En er verschijnen twee mannen die met hem in gesprek gaan: Mozes en de profeet Elia. Beiden spreken met Jezus over zijn levenseinde. Mozes, die het volk uit het slavernij leidde, mocht vlak voor zijn dood het beloofde land zien maar er niet binnentrekken. De vervulling van de ‘Exodus’ uit Egypte, die hij geleid had, mocht Mozes alleen vanaf de berg Nebo zien, maar zelf niet meemaken (Deuteronomium 34:1-5). Als Elia op zijn beurt aan het einde van zijn leven in gesprek met zijn opvolger Elisa steeds verder trekt, komt er opeens een wagen van vuur met paarden van vuur langs en wordt Elia ten hemel opgenomen (2 Koningen 2:11).
Mozes en Elia spraken bij deze verschijning met Jezus over zijn Exodus uit Jeruzalem (Lucas 9:30,31). Jezus moet in Jeruzalem die uittocht gaan volbrengen omdat deze stad een stad van onrecht is geworden. Die Exodus bereikt Jezus niet door zichzelf te redden, maar anderen, en hen verlossing en bevrijding te brengen. Zijn naam betekent niet voor niets: ‘God verlost en bevrijdt’: blinden worden ziende, kreupelen lopen, melaatsen worden rein, doven horen, doden staan op en aan armen en onderdrukten wordt de goede boodschap verkondigd (Lucas 7:22). Jezus bewerkt dit vanuit zijn solidariteit met de geboeiden, de zwakken en de gemarginaliseerden (Lucas 4:18).

Mohammed moet in Mekka (610-622) optreden tegen de goddeloze, asociale en onrechtvaardige leiders van zijn stad. Hij op zijn beurt moet breken met het onrecht dat in zijn stad onder leiding van de onrechtvaardige machthebbers heerst. Hij moet wegtrekken, een Exodus voltrekken, naar Medina, een paar honderd kilometer ten noorden van zijn geboortestad. In de Bijbel worden voor ‘breken met’ en ‘wegtrekken uit’ de woorden ‘Uittocht’ of ‘Exodus’ gebruikt; in de Koran wordt dat aangegeven met emigratie (hidjra). Mohammed moet zijn volgelingen uit de stad van het onrecht voeren om op weg te gaan naar een nieuwe stad, Medina (=stad), waar recht zal moeten worden gedaan.
Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed gaan allen op weg naar het land dat God hen zal wijzen, het beloofde land, de beloofde stad, het nieuwe Jeruzalem, de stad van licht. De stad ook van de toekomst, de plaats waar, 'het recht de vrede met een kus begroet' (Psalm 85).

Wat gebeurt er echter als het beloofde land en de beloofde stad bereikt worden? Hoe verloopt het als de onderdrukten de bevrijdende Exodus hebben doorgemaakt, als de hidjra is voltrokken? Hoe verging het de kinderen van Israël toen zij uit het land Mesopotamië (Assur en Babel), uit Egypte waren vertrokken? Wat gebeurde er echter toen het volk in het beloofde land zichzelf kon regeren? In de beloofde stad? Het nieuwe Jeruzalem? De stad van de profeet: Medina? Werd toen een maatschappij ingericht waar de verdrukte recht werd verschaft, de hongerige brood gegeven (Psalm 146: 7.)? Werd een alternatieve samenleving gevormd, zonder koningen, een beroepsleger en een militaire bovenlaag? Dat was wel de bedoeling. Maar gebeurde dat ook? Het schokkende van het verhaal is dat het in het beloofde land al heel spoedig dezelfde kant opgaat als met de farao in Egypte. Tegen het advies van de profeten wordt gekozen voor een erfelijk koningschap met generaals, militaire experts, belastingen en dwangarbeid. Salomo doet wat in de 'koningswet' kennelijk met het oog op hem wordt veroordeeld: 'De koning mag er geen veel paarden op na houden en het volk niet terug laten gaan naar Egypte om nog meer paarden te krijgen, want de HEER uw God heeft gezegd: Die weg mag u nooit meer opgaan' (Deuteronomium 17:16). De grote 'vredevorst' Salomo wordt op zijn beurt zelf een farao! En dat leidt ertoe dat de mensen onmiddellijk na de dood van koning Salomo door de profeet opgeroepen worden tot een nieuwe bevrijding (nieuwe Exodus). Het rijk scheurt in tweeën omdat de mensen niet langer het farao-achtige juk accepteren (1 Kon 12:16).
Het kan goed gaan met koningen. David is daar een voorbeeld van. Hij wordt treffend genoeg in de Koran dan ook kalief, niet koning genoemd! Koning zijn op de manier van kalief zoals God wil, kan voorkomen!
De eerste opvolgers van Mohammed na diens dood worden kaliefen genoemd. De eerste vier heten in de traditie: 'Recht geleide kaliefen'. Maar dat blijft niet zo. Zeker ook daarna noemen zij zichzelf nog kaliefen; kaliefen in de zin van opvolgers van Mohammed vooral in zijn, zeg maar, politieke functies. In Bagdad gaan sommigen zichzelf zien als ‘de schaduw van God op aarde.’ Maar waren zij het ook? Spoedig leert men in de lijn van de profetische kritiek van de Koran - ben je kalief of koning - een scherp onderscheid te maken tussen deze recht geleide kaliefen én het wereldlijke onrechtvaardige koningschap van de latere kaliefen. Het kalifaat gaat namelijk alle trekken van faraonisch onrecht en onderdrukking vertonen. Zodra er in Damascus een nieuw kalifaat ontstaat (de Ommajaden 661-750), worden die kaliefen door de vrome moslims als onrechtvaardige 'koningen' gekarakteriseerd.

Steeds weer richten de profeten - dat geldt voor alle profeten tot en met Mohammed toe! - zich in hun kritische boodschap op eerste plaats tot het eigen volk, tot de eigen gemeenschap (umma). Zij staan alle drie - jood, christen of moslim - onder kritiek van de eigen profeten. Er kan dan ook vanuit de profetische kritiek geen bij uitstek heilige joodse, christelijke of moslim staat bestaan die boven deze kritiek verheven zou zijn. De profeten waarschuwen dat het in het beloofde land, in de beloofde stad mis kan lopen en vaak loopt. De beloofde stad wordt dikwijls een stad van onrecht. Jeruzalem kan een Sodom en Gomorra worden (Jesaja 1:9)!
Daarom gaat voor alle drie het verhaal van het breken met de stad van het onrecht, het op weg gaan naar het beloofde land, de beloofde stad ook in het beloofde land verder. De Exodus is een verhaal dat verder gaat, de oproep tot hidjra loopt niet ten einde totdat de zon opstijgt van de plaats waar hij ondergaat, zegt een traditie van de profeet (Bukhari.) Dat houdt in dat behalve het tot bekering roepen van de stad waarvoor de Ninevés, de Sodom en Gomorra's model staan, die oproep klinkt ook in de steden Jeruzalem, Mekka of Medina. Het spannende daarbij is dat Nineve zich kan bekeren (Jona) en Babel het Jeruzalem kan worden!

Het laatste Bijbelboek, Openbaring, kan bij uitstek Een verhaal van twee steden genoemd kan worden: van Jeruzalem en Babel. De een staat model voor de stad van gerechtigheid en vrede, terwijl Babel model staat voor de stad van het onrecht. Aan het einde van het boek ziet Johannes het visioen van een nieuw Jeruzalem dat uit de hemel zal nederdalen op aarde (Openbaring 21:2). Johannes ziet dan een rivier met water dat leven geeft. In het midden van het plein van de stad en aan weerszijden van de rivier stond een levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht. De bladeren van de boom brachten de volken genezing (Openbaring 22:1,2). Het ‘aardse’ Jeruzalem is geen stad die aan weerszijden van de rivier ligt. Welke stad wel? Babel! Zoals Jeruzalem ‘Babel’ kan worden, kan Babel ‘het nieuwe’ Jeruzalem worden.

Het beloofde land, de beloofde stad
Wat is nu de boodschap van Abraham tot en met Mohammed met betrekking tot het beloofde land, de stad? Aan wie wordt het land, aan wie wordt de aarde beloofd? Uitgangspunt is dat aan God de aarde behoort (Psalm 24; Koran 7:128). Het land wordt aan Abraham, Izaäk en Jakob en hun nazaten beloofd. Daartoe behoort ook Ismael, dus de Arabieren. Die nazaten worden ontelbaar genoemd als het stof der aarde en de sterren aan de hemel. (Exodus 6:8; 32:13).
Het gebied wordt aangeduid als van Dan tot Bersheba, zeg maar zo ongeveer het huidige Israël/Palestina, maar ook van de Nijl tot de Eufraat. Kennelijk betekent het Hebreeuwse woord Erets niet voor niets zowel land als aarde!
Volgens alle drie de tradities gaat het in de boodschap van de profeten om Exodus, 'bevrijding', op weg gaan naar het beloofde land, want God wil wél doen aan hen die onderdrukt werden in het land (Egypte) en hen in het beloofde land tot leidslieden maken. Zij zullen het land beërven (Koran 28:5; Koran 7:141). Met ‘de onderdrukten’ worden speciaal de kinderen Israëls bedoeld (Koran 28:4 en Koran, 7:137). Ook de Koran zinspeelt op Palestina als het land dat zij zullen beërven (Koran 7:137 (133)). De kinderen Israëls beërfden het land van ‘melk en honing’ (Koran 26: 57-59).
Zij die bevrijd zijn uit de onderdrukking moeten zich in het land houden aan de geestelijke en sociale verplichtingen (Koran 21:73). Zo zal het een goed land zijn, maar de geboden moeten niet vergeten worden (Exodus 32:13). Wie namelijk in het land wel onrecht pleegt wordt door het land uitgespuwd (Leviticus 18:25). Wetten en voorschriften moeten worden onderhouden, anders zal men uitgespuwd worden (Leviticus. 20:22).
In de Psalmen van David, die ook in de Koran als een boek van Openbaring bekend staan (Koran 4:163; 17:55), wordt gezegd dat
‘Zij die hopen op de Ene, Hem verwachten, het land zullen beërven.’ (Psalm 37:9). ‘De ootmoedigen zullen het land zullen beërven’ (Psalm 37:11). ‘De rechtvaardigen beërven het land en wonen daarin voor immer’(Psalm 37:29; vgl.’ Jesaja 60:21). Daarom ‘Wacht op de Ene en bewaar zijn weg, dan zal Hij u verhogen om het land te beërven’ (Psalm 37:34).
Jezus haalt in de Bergrede deze Psalm aan en zegt: ‘De zachtmoedigen zullen de aarde beërven’ (Mattheus 5:5). Hij prijst de zachtmoedigen zalig. Zij zijn het die de aarde en het land zullen bezitten.
Het is bijzonder treffend dat juist dit vers een van de weinige verzen uit de Bijbel is dat in de Koran letterlijk wordt aangehaald: ‘En Wij hebben neergeschreven in de schriftuur [De psalmen] na de maning dat de aarde zal beërfd worden door Mijn dienaren, de deugdzamen.’ (Koran 21:105).
Aan deze woorden van de profeten zijn alle drie - jood, christen en moslim - onopgeefbaar verbonden!

Het verhaal van twee steden, breken met de stad van het onrecht (welke stad dan ook), en op weg gaan naar het beloofde land, de beloofde stad, gaat verder en behoudt zijn actualiteit. De vraag die de profeten ons aanmoedigen te stellen is: wie zijn nú in de wereld van vandaag de farao's? Wie behoren tot 'de as van het kwaad'. En dan is het niet de bedoeling te suggereren dat alleen anderen tot 'de as van het kwaad' kunnen behoren. De vraag die de drie geloofstradities oproepen luidt: hoe staat het precies met de eigen godsdienstige en/of politieke leiders?

Aan wie komt de wraak en de vergelding toe?
In het vijfde hoofdstuk van de Koran staat het verhaal van de eerste broedermoord. Naar aanleiding daarvan wordt voorgeschreven: hij die een mens doodt, niet in wraak voor een ander, noch om te voorkomen dat er verderf op aarde wordt aangericht, is alsof hij het hele menselijke geslacht doodt, terwijl hij die een mens redt is alsof hij het hele menselijke geslacht redt (Koran 5:32).
In datzelfde hoofdstuk komt een passage voor waarin de Koran de drie boeken: de Thora (Tenach of Oude Testament); het Evangelie (het Nieuwe Testament) en de Koran op elkaar betrekt in verband met de belangrijke vraag van geweld en vergelding van onrecht. De Thora (Tawra) is de Openbaring die de joden via Mozes hebben ontvangen. Jezus heeft het Evangelie (de Indjil) ontvangen en Mohammed de Koran. Joden, christenen en moslims zijn alle drie ‘mensen van het boek’, respectievelijk Thora, Evangelie en Koran.
Dan staat er:
Wij (dat wil zeggen God) hebben de Thora geopenbaard als een leidraad en een licht, opdat de profeten op grond daarvan een oordeel vellen. ...
Wij hebben hun in de Thora voorgeschreven: leven om leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor en tand om tand. In alle gevallen is vergelding voorgeschreven. Máár voor wie hiervan afziet en als aalmoes kwijtscheldt, dan geldt dat voor hem als verzoening.
En Wij hebben Jezus, de zoon van Maria, in de voetstappen van de profeten van de kinderen Israëls laten volgen als degene die bevestigt wat er van de Thora vóór zijn tijd al was.
Wij gaven hen het Evangelie waarin een leidraad en een licht is een aansporing voor de godvrezenden. En laten de mensen van het Evangelie oordeel vellen volgens wat God daarin heeft geopenbaard ...
En Wij hebben het boek met de waarheid aan jou (Mohammed), geopenbaard ter bevestiging van wat er voordien van de Schrift al was en om erover te waken. Oordeel dan tussen hen volgens wat God heeft geopenbaard en volg hun persoonlijke neigingen niet in afwijking van wat van de waarheid tot jou is gekomen.
Voor een ieder van jullie hebben Wij een norm en een weg bepaald.
En als God het gewild had, zou Hij jullie tot één gemeenschap gemaakt hebben, maar Hij heeft ieder van jullie in wat jullie aan openbaring gegeven is op de proef willen stellen. Wedijvert dus in goede daden. Eens zullen jullie tot God allen tezamen terugkeren (Koran 5:44-48).

In de Thora staat inderdaad een passage waarin wordt gezegd dat er vergelding mag zijn; ‘een oog voor een oog en een tand voor een tand (Exodus 21:24). Wanneer iemand letsel toebrengt aan een ander, mag hem hetzelfde letsel worden toegebracht: een oog voor een oog een tand voor een tand (Leviticus 24:20). In die tijd waren die voorschriften echter als matiging bedoeld. Als je één tand was uitgeslagen, moest je vervolgens niet iemand al zijn tanden uit zijn mond slaan. In de uitleg van de joodse leraren is deze Thora tekst zo bedoeld dat de beledigde partij overeenkomstig de kwetsuur genoegdoening wordt gegeven. De wet van de vergelding wordt omgebogen naar vergoeding. Volgens de wijsheid van de Spreuken (20:22) moet je geen kwaad met kwaad vergelden, want dan blijft het kwaad voortwoekeren. In plaats daarvan moet je je vijand als die honger heeft brood geven, en als hij dorst heeft, water te drinken, want zo stapel je gloeiende kolen op zijn hoofd. Deze uitdrukking wordt in verband gebracht met Assyrische straffen: pek op het hoofd en met een Egyptische gebruik van boetedoening waarbij men kolen op zijn hoofd droeg. Met andere woorden hier is goedheid de straf waardoor het kwade overwonnen wordt.
Jezus zegt in de Bergrede: ’Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.” En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren’ (Mattheus 5:38,39). Paulus schrijft: ‘Zie erop toe dat niemand kwaad met kwaad vergeldt en streef altijd naar het goede, zowel voor elkaar als voor ieder ander (1 Thessalonicenzen 5:15). Paulus wijst er in de geest van Jezus boodschap nadrukkelijk op dat vergelding niet is toegestaan. ‘Mij komt de wraak toe, ik zal het vergelden, spreekt de Here’ (Romeinen 12:19; Deuteronomium 32:35). Dat houdt niet in dat God het kwaad negeert. Hij zál vergelding eisen, maar zonder onze poging om zelf ons gelijk te halen. Het principe dat wordt gehanteerd is: kwaad kán en zál nooit en te nimmer overwonnen worden door ander kwaad, maar enkel en alleen door een groter goed. Het gaat zelfs nog een stap verder: 'Als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd (Romeinen 12:20). Dat is een beroep op bovengenoemde bijbelse wijsheid (Spreuken 25:21,22), ofwel chokma in het Hebreeuws, hikma in het Arabisch, ons woord goochem. Als je wijs bent, doorbreek je die dodelijke en verderfelijke cirkel van wraak en weerwraak: Laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede (Romeinen 12:21). Daarmee verwijst Paulus naar wat Jezus niet alleen verkondigt, maar ook zelf heeft gedaan, wáár heeft gemaakt. Alleen het toekeren van de andere wang kan de dodelijke cirkel doorbreken. Alleen door geweldloosheid wordt het kwaad een halt toegeroepen.

Vaak is een dergelijk beroep op de Bergrede en de mogelijke relevantie voor de politiek afgedaan als naïef, geitenwollensokken-denken, halfzachte flowerpower-verhalen. Maar het is geen halfzacht verhaal. Wanneer de Koran eerst het Oude en Nieuwe Testament heeft aangehaald, eindigt hij met een eigen advies aan alle drie, jood, christen én moslim: Dus wedijvert in goede daden. Het is juist een zeer krachtig verhaal: de zachte overmacht van de liefde. En daarbij is het nog goochem ook. Dus alle drie - jood, christen en moslim - worden op hun eigen ontvangen openbaring aangesproken om zich daarnaar te richten als hun ‘licht’ en ‘leidraad’. En als zij dan een competitie met elkaar willen aangaan, laten zij dat dan doen in een wedijver ‘in goede daden’. Zo zullen zij allen samen tot God worden teruggebracht.
Alle drie - de jood, de christen en de moslim - behoren om zo te zeggen tot Jeruzalemstad-groep (om de zogenaamde Hofstadtgroep als een variant te gebruiken). Als er vandaag een Isaac A. zou zijn zoals er een Mohammed B. was, of een Christiaan C., die toch van mening is dat die 'in Godsnaam' wraak wil uitoefenen, dan is dat in ieder geval niet in opdracht van de God van Abraham, de Abba van Jezus of de Allah van Mohammed. Het samenvattende trefwoord is en blijft voor alle drie geweldloosheid. In de eeuw van onze vader en moeder werd die gedachte de inspiratie, de bron voor zulke 'naïevelingen' als Tolstoi, Mahatma Gandhi en Maarten Luther King, om er maar enkelen te noemen. Zij durfden die weg wel te kiezen én die moedige wedijver in goede daden aan te gaan. Wil er ooit gerechtigheid en vrede in onze wereld komen, dan hebben wij leiders nodig die deze wijsheid bezitten, zo goochem zijn. Maar dan moeten ze wel (M. L.) King-size zijn.

Literatuur
H. Auden, Selected Poems, 2nd ed. (New York) Vintage, 1979.
Willem Barnard, Een winter met Leviticus. Meinema, Zoetermeer, 2006.
Charles Dickens, A Tale of Two Cities. (Penguin) London, New York, Introduction 20,21.
Idem, In Londen en Parijs. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1981.
B. Wielenga, It’s a Long Road to Freedom. Madras, 1981.

Anton Wessels, genoot zijn opleidingen aan de Vrije Universiteit Amsterdam, de Rijks Universiteit in Leiden en de Cairo Universiteit. Proefschrift: Het beeld van de profeet Mohammed in de Moderne Arabische Literatuur (1972). Associate professor voor verhouding Islam en Christendom aan de Theologische Hogeschool te Beirut, Libanon (1971-1978). Hoogleraar Godsdienstwetenschap Theologische Faculteit vu Amsterdam (1978-2003). Van hem verschenen onder meer Arab and Christian. Christians in the Middle East. Pharos, Kampen, 1995; Islam spelenderwijs. Nieuwe Zijds, Amsterdam, 2002; De Koran verstaan. Een kennismaking met het boek van de Islam. Ten Have, Kampen, 2006, 5e druk. In het voorjaar komt van hem uit Het Evangelie van Vincent van Gogh. Ten Have, Baarn, 2009.


INTERVIEW HORIZON 2008


Anton Wessels over de Islam
Prof. dr. Anton Wessels is emeritus-hoogleraar Godsdienstwetenschappen van de VU met als specialisatie Islam. Hij heeft gestudeerd in Cairo, gedoceerd in Beiroet, is gepromoveerd op het beeld van Mohammed in de moderne moslim-literatuur en mag dus gelden als een werkelijke expert op het gebied van de Islam. Toch zult u hem zelden horen in praatprogramma’s, want deze islam-kenner spreekt niet alleen met begrip, maar ook met liefde over de islam en dat is niet trendy! In oktober had ik in Amstelveen een gesprek met Anton Wessels in het kader van de voorbereiding van een leerhuis, waar we samen bij betrokken zijn. Een korte versie van dit gesprek werd eerder afgedrukt in de Verbreding, het blad van het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie.
Een interview door Wilken Veen
Anton Wessels heeft theologie gestudeerd en gaat ook regelmatig voor in kerkdiensten van de Protestantse Kerk in Nederland (voorheen in de Gereformeerde Kerken) en toch houdt hij zich al bijna zijn hele leven zeker zo intensief bezig met de Islam en de Koran als met christendom en de Bijbel. Waar komt die interesse en dat engagement vandaan, hoe is het begonnen?
Ik ben in 1957 begonnen met mijn studie theologie en vanaf het begin ook erg geïnteresseerd geweest in andere godsdiensten dan het christendom. Daarom ben ik naast mijn studie theologie begonnen met een studie Arabisch en als je Arabisch leest, dan lees je automatisch islamitische teksten, de Koran, de traditie, de biografie van Mohammed. In 1959 bezocht ik een conferentie over de christelijke presentie in moslimlanden en daar sprak Hendrik Kraemer over de Islam en zijn ervaringen. Dat heeft mij geïnspireerd om mij bezig te houden met de relatie christendom-islam. Toen ik mijn studie theologie zover had afgerond, dat ik predikant kon worden in de Gereformeerde Kerk, besloot ik – wat toen nog niet zo gebruikelijk was – een doctoraal-examen te gaan doen. Ik koos als hoofdvak Godsdienstwetenschappen van de levende godsdiensten (Islam, Hindoeïsme en Boeddhisme) en heb in dat kader ook Sanskriet gedaan. Ik heb toen mijn doctoraal gedaan, enerzijds over Hindoeïsme en Sanskriet, anderzijds over Islam en Arabisch. In die tijd had Nederland een cultureel verdrag met wat toen nog de Verenigde Arabische Republiek heette (het samenwerkingsverband tussen Egypte en Syrië) en in dat kader werden beurzen verstrekt. Zo ben ik 1965 met een beurs in Cairo gaan studeren met de bedoeling daar een onderwerp te vinden voor mijn dissertatie. Ik had eigenlijk bij Anawati (Georges C. Anawati 1905-1994, Egyptisch wetenschapper en Dominicaans priester) willen studeren, omdat hij erg veel wist van islamitische theologie. Ik had een dissertatie willen schrijven over de mensvormigheid Gods in de islamitische traditie, maar toen ik daar aankwam was Anawati niet aanwezig en ik ontmoette Jacques Jomier, een franse dominicaan, die erg thuis was in de moderne ontwikkelingen binnen de Islam. Hij heeft mij op het spoor gezet van wat mijn dissertatie zou worden, een studie naar het beeld van Mohammed in de moderne Arabische literatuur. De gedachte daarachter was, dat je bezig hield met iets hedendaags en hoe moslims zelf vandaag aankijken tegen de figuur van de profeet Mohammed. Een beetje op de manier, waarop je aan christenen zou kunnen vragen, wat de betekenis van Jezus nu voor hen is. Ik ben daar uiteindelijk ook op gepromoveerd en ik betreur die keuze niet. Mijn oorspronkelijke onderwerp was niet verkeerd, maar theologie in de Islam is toch een minder centraal onderwerp dan theologie of dogmatiek is in de christelijke traditie. Ik heb me in dat kader vooral bezig gehouden met een biografie van Muhammad Hussain Haykal naast die van onder anderen een schrijver Naguib Mahfouz (de latere Nobelprijs drager van de literatuur (1988). Deze moderne Egyptische moslim schrijft een biografie en wil tegelijkertijd reageren op het beeld dat van Mohammed bestaat in het westen. En als je vraagt, hoe wordt er in het westen over Mohammed gedacht vanaf de middeleeuwen, dan zijn er drie dingen: (1) iemand die een bedrieger was, (2) die een overmatige belangstelling voor vrouwen had en (3) die gewelddadig was. Dat beeld komt vanaf de middeleeuwen in allerlei varianten steeds weer terug in publicaties over Mohammed. En je snapt de conclusie: zo iemand kan geen profeet geweest zijn. Haykal probeert in zijn biografie deze opvattingen te weerleggen, het is dus ook een apologetisch boek. Hij wil Mohammed presenteren als een oprechte profeet, maar gaat in op de kritiek en wil ook zijn verhouding met vrouwen en opvatting over geweld uitleggen en analyseren. Daarover ging mijn dissertatie.
En als je me vraagt, wat ik daar zelf van vind, dan geef ik hetzelfde antwoord als ik kort na het verschijnen van mijn proefschrift gaf aan een moslim-gezelschap in Pakistan en zoals ik dat ook in mijn boek over de moslimse naaste in 1978 heb geformuleerd: Ik neem Mohammed als profeet serieus en daarmee dus ook de Koran als het woord van God. De wedervraag is dan meestal: waarom word je dan geen moslim? Maar dat doe ik niet, omdat ik ook wel moeite heb met bepaalde dingen in de Koran, over Jezus bijvoorbeeld. En toen ik die vraag moest beantwoorden viel me een verhaal in, dat ik gelezen had bij Martin Buber. Hij vertelt daar dat een oude jood – hij was zelf toen nog jong - hem eens vroeg: wat vind je van 1 Samuël 15? Dat is het verhaal over Saul die weigert alle Amalekieten en hun koning om te brengen en dan doet Samuël dat eigenhandig. En Buber zegt dan: ik denk dat de profeet God verkeerd heeft begrepen. En de oude Jood zegt dan: dat denk ik ook! En dan vervolgt Buber: Ik heb in mijn leven veel gedaan aan vertalen en verklaren van de bijbel, maar altijd met vrees en beven: wat is het Woord van God en wat is het wood van de mens ? Dit verhaal vertelde ik toen voor dat moslimse gehoor en een moslimvriend zei later, dat toen ik die tekst van Buber aanhaalde een soort huiver door de zaal ging. En die huiver heb ik zelf ook. Toen ik dat las bij Buber, vond ik dat heel schokkend, want zo was ik zelf niet opgevoed, om zo naar de bijbel te kijken. Zo lees ik de Koran ook, heb ik toen gezegd: Ik beschouw de Koran als woord van God, maar er staan dingen in, waarvan ik niet kan geloven dat het Woord van God is, tenzij u mij toestaat om het anders uit te leggen. Dit is misschien niet een afgerond antwoord, er blijven problemen, maar – en dat is ook naderhand steeds mijn ervaring geweest – het is wel een basis voor een gesprek.
Ik snap dat als solidariteit met de moslimse Koranlezer. Je zegt dus: in principe[spelling], of laten we het voorzichtiger formuleren: ik sluit niet uit dat we Gods Woord vinden in de Koran. Je leest dus Koran als Bijbel. Ongeacht, wat het voor je betekent, je leest het, zoals je ook de bijbel zou lezen, want dat verdient de Koran. Maar dat zal je toch door een Nederlands publiek, want ik neem aan dat je dit standpunt later ook in Nederland vertolkt hebt, niet in dank zijn afgenomen. Misschien is daar wel dezelfde huiver door de zaal gegaan, maar dan over een christelijk theoloog, die zegt dat hij de Koran leest als woord van God?
Dat komt inderdaad wel voor, ook dat niet alleen de opvatting, maar ook de vertolker ervan als niet koosjer wordt afgewezen. Maar toch ben ik steeds verder doorgegaan op die weg. Het is mijn vaste overtuiging dat die drie boeken (waarbij de bijbel eigenlijk twee boeken in één is), Tenach, Nieuwe Testament en Koran, eigenlijk elkaar veronderstellen en niet los van elkaar begrepen kunnen worden. Zelfs al zou je in geen van de drie tradities geloven, dan nog is het van belang te proberen die drie samen te denken. Te vragen, Wat die drie boeken elkaar te zeggen hebben, want ze zijn niet los van elkaar te begrijpen. [spatie]Voor de verhouding tussen Oude en Nieuwe Testament is dat inmiddels gemeengoed, dat ze elkaar nodig hebben, maar ook Mohammed beschouwt zichzelf als staande in de lijn van de Bijbelse profeten. En bij het gehoor dat Mohammed toespreekt veronderstelt hij allerlei verhalen uit de bijbel bekend. Soms was dat joods gehoor, of joods-christelijke en christelijk gehoor, naast ‘heidens’ gehoor. Er wordt bijvoorbeeld een verhaal verteld over Kaïn en Abel, maar Kaïn en Abel worden niet bij name genoemd, omdat hij weet dat zijn hoorders het verhaal kennen. Zo komen veel bijbelverhalen in de Koran voor (over Saul of over Salomo), alleen worden de namen niet altijd genoemd. Wil je dus de Koran verstaan, dan moet je dat in samenhang lezen met ook de Bijbelse traditie. Niet alleen is het wetenschappelijk interessant om dat uit te zoeken, maar gezien ook de spanningen die er zijn tussen christenen, joden en moslims, afgezien van allerlei politieke problemen, zijn er ook godsdienstig spanningen. Je kunt dan zeggen: de oorzaak van die spanningen ligt in die boeken, dus gooi die boeken maar het raam uit, maar je kunt ook zeggen: die boeken hebben daarmee te maken, is het niet mogelijk daar anders tegenaan te kijken en proberen juist de oplossingen – de ont-spanning – te vinden in die boeken. Zoals in dit leerhuis Tenach en Evangelie het gesprek werd gevoerd tussen Kroon en Jakob Soetendorp over Paulus. Ooit zei deze laatste tegen kroon: ‘Als jij gelijk hebt met wat je over Paulus zegt, dan is hij toch een van ons.’ Juist Paulus, die verantwoordelijk werd gehouden voor de tegenstelling tussen joden en christenen. Om er zo achter te komen, dat die teksten ook anders gelezen kunnen worden, dan wij steeds gedaan hebben. Het helpt het mij zelf [spatie] ook bij mijn Bijbeluitleg. Door die te combineren met mijn Koran-exegese werpt het een licht op het ander.
De ene helft van je verhaal begrijp ik, en dat zal iedereen ook wetenschappelijk beamen, dat je de Koran , als de laatste van de drie, niet kunt begrijpen als je niet de daaraan voorafgaande boeken kent, maar het omgekeerde: dat je ook de Koran nodig hebt om de Bijbel beter te begrijpen, dat ligt moeilijker, dat raakt ook de vraag naar de canon en of die afgesloten is. Je zou dan kunnen denken: als je de Koran ook serieus neemt als openbaring, dan zijn er misschien nog wel veel meer teksten die daar ook voor in aanmerking komen.
Dat snap ik wel. Er zijn Joden die denken dat ze aan Tenach genoeg hebben en het Nieuwe Testament niet hoeven te lezen, maar slim is dat niet, want als je het Nieuwe Testament bijvoorbeeld zou zien als een soort midrasj, dan helpt het je de vragen aan die tekst te verstaan. Joden als Heschel en anderen hebben dat ook ingezien. Zo kan ook de Koran je helpen bij wezenlijke vragen. Bijvoorbeeld die ten aanzien van de uitverkiezing. Zou het echt zo zijn dat God alleen met Joden en christenen een plan heeft? Waar blijft de rest dan?Dat is een vraag, die door Mohammed gesteld wordt en die heel erg actueel is. Hij mengt zich in de discussie van Joden en christenen met erkenning van Mozes en erkenning van Jezus. Komt Mohammed in de bijbel voor? Komt Jezus in Tenach voor? Letterlijk natuurlijk niet, want hij wordt nergens genoemd, maar christenen herkennen hem in heel veel verhalen uit Tenach. Zo kunnen moslims ook Mohammed herkennen in teksten van Oude en Nieuwe Testament. Ik haal in dat verband graag Maimonides aan, die in het zuiden van Spanje levend in een joodse gemeenschap te midden van moslims en christenen, zegt dat ook Jezus en Mohammed niet buiten de Voorzienigheid om zijn opgetreden. Dat is, zo je wilt, mijn geloofsbelijdenis, dat je begint bij het gezamenlijke uitgangspunt en niet bij de polemiek.
Dat was een hele uiteenzetting over Mohammed en de verhouding tussen de drie boeken. Laten we je levensverhaal weer oppakken. Je was inmiddels in Beiroet terecht gekomen, want daar ben je docent geweest.
Ja, ik heb daar les gegeven over de Islam aan een christelijke theologie-opleiding. Dat was een boeiende ervaring, omdat je daar rechtstreeks in gesprek kunt gaan met moslims en christenen. Ik heb daar bijvoorbeeld een zwarte moslim uit de Verenigde Staten ontmoet, die eens tegen mij zei: This Mohammed, was an ambivalent fellow, wasn’t he? Met andere woorden, mensen denken dus vaak dat er van moslimse zijde geen kritische vragen worden gesteld over Mohammed. In zo’n setting met christenen en moslims kun je over van alles met elkaar van gedachten wisselen en blijken moslims ook heel kritisch over hun eigen traditie te kunnen spreken. De moeilijkheid ontstaat als het tot een soort publieke discussie komt en iedereen in een verdedigingshouding wordt gedrongen.
Hoe anders is het dan om terug te komen naar Nederland na zo’n langdurig verblijf in het buitenland? Toen je eind jaren zeventig terugkwam in Nederland, hoe was dat?
Dat was echt een cultuurshock. Veel meer dan toen ik wegging. Er was natuurlijk heel veel veranderd. Toen ik begon te studeren was het eigenlijk allemaal een ver-van-mijn-bed-show, maar toen ik terug kwam waren er inmiddels al veel moslims in Nederland en leefde de discussie daardoor heel anders. Aan die discussie werd overigens toen ook aandacht besteed door de kerken al ver voor de overheid zich daarmee bezig hield, bij de zendingsraad bijvoorbeeld en de Raad van Kerken. Daarmee heb ik me naast mijn werk aan de VU vanaf het begin na mijn terugkeer in Nederland beziggehouden. Je zou kunnen zeggen, dat de verhouding met de Islam een steeds hotter item wordt en erg gerelateerd aan de internationale politieke situatie, ook de verhouding tussen Israël en de Palestijnen komt steeds meer in dit licht te staan. De revolutie van Khomeiny in Iran, de Golf-oorlogen en natuurlijk 11 september en alles wat daarop is gevolgd, heeft ervoor gezorgd dat de discussie steeds venijniger is geworden.
Je zegt venijnig, maar ik heb een beetje gegoogled en dan zie ik dat de discussie, ook naar jou toe, niet alleen venijnig, maar ook bepaald vals is. Er worden je nare dingen in de schoenen geschoven sinds nine-eleven. Je wordt beschouwd als een vriend van de islam en als zodanig ben je voor bepaalde kringen al gelijk een soort volksverrader. Hoe voelt dat voor jou, want je zegt toch niets anders dan je tien of twintig jaar geleden zei?
Daar hebben vooral de media schuld aan. Ze citeren onvolledig en scheppen zo een eenzijdig beeld. De decaan van mijn faculteit vertelde in een interview, dat hij een gesprek had gehad met een Nederlandse imam en hem gevraagd had wat hij vond van de Nederlandse Islamkenners en vervolgens werd de vraag gesteld: Wat denkt u van Wessels? En de imam had gezegd: hij vertelt hele goede dingen over de Islam, maar hij weet ook waar de deugnieten zitten. En als dan later uit dat interview geciteerd wordt, wordt het tweede deel weggelaten en word ik neergezet als een onkritische islam-kenner die alleen maar goede dingen over de islam zegt. Je hebt een boodschap, die niet overeenstemt met het heersende klimaat en dat betekent, dat je al op voorhand als moslimvriend en niet koosjer wordt beschouwd en daar kun je moeilijk iets aan veranderen. Neem bijvoorbeeld die film van Wilders. Stel dat je zo’n film maakt over de Joden en het Oude Testament en je citeert over God, die de zonden der vaderen bezoekt aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht… punt, en je gaat niet verder, je laat het gedeelte over de barmhartigheid aan duizenden weg. Als je dan vraagt “staat dat zo in de bijbel”, dan moet je zeggen: “ja dat staat er”! Maar je verdraait het wel.
Dan moet ik je toch een moeilijke vraag stellen: ik weet dat je een denkend mens bent en dat jij dus ook nadenkt over waar toch dat geweld binnen de islam vandaan komt en of dat misschien toch ook iets met de Koran te maken heeft. Zou je daar iets over willen zeggen?
Er zijn kringen, individuen, groepen, die een radicale uitleg geven aan de Koran en daar gebruik van maken om een anti-joods, anti-christelijk, anti-westers verhaal neer te zetten. En het is natuurlijk belangrijk om te analyseren hoe dat gedaan wordt, hoe daar teksten misbruikt worden. Ik ben daar concreet over geweest in mijn boek Domweg gelukkig in de Akbarstraat. Dat wordt dan gerecenseerd in een soort column. En de columnist haalt dan een fragment aan uit een hoofdstuk van het boek waarin ik het uitdrukkelijk over de moderne uitleg van de Islam heb en hij zegt daarover dan, dat het weinig helpt om de Mohammed B’s te begrijpen. Maar er staat juist ook een hoofdstuk in datzelfde boek, waarin ik het heb over de peetvaders van het islamitisch fundamentalisme zoals Khomeiny. Dat levert een verklaring voor die radicale gewelddadige uitleg. Als je dus zo’n column schrijft is dat niets anders dan bewuste misleiding. Hij neemt niet als uitgangspunt, wat ik geschreven heb over de Islam, maar neemt zijn eigen opvatting over de Islam als uitgangspunt en beschrijft mij op grond daarvan als een apologeet van die islam. En hij gaat daarbij voorbij aan het feit, dat ik wel degelijk ook heb geprobeerd te laten zien, wat de achtergrond is van de politieke islamitische ideologie van iemand als Bin Laden of ook Mohammed B. Die hebben in feite geen snars verstand van de Koran, ze goochelen hun eigen opvatting bij elkaar, dat via internet, via google gemakkelijk gaat: een explosieve mix van slechte Koran-uitleg en bedenkelijke politieke analyse. Ik werd erg getroffen door een heruitgave van artikelen van Jan Brugman (1923-2004), de vroegere hoogleraar Arabisch en Arabische cultuur in Leiden. Het gaat om artikelen uit de tachtiger en negentiger jaren en ik werd getroffen door een artikel waarin hij schrijft, dat ie een keer voor de radio geïnterviewd werd samen met Harry Mulisch. Toen ging het - in 1991 - over de eerste Golfoorlog en in dat verband ook over de moslims in Nederland en toen had Mulisch het over Poitiers in 732 en de Turken voor de poorten van Wenen (1683) en de dreiging van de Islam. En het was voor mij een verademing, dat toen iemand, die toch werkelijk als expert gold op het gebied van de Arabische wereld zei: “Ach kom nou, alsof dat ook maar iets te maken heeft met de problemen rond de moslims in Nederland.” Ik bedoel hier maar mee aan te geven, hoe het zit met het niveau, waarop deze discussie gevoerd wordt. Zo’n uitspraak door iemand, die toch beschouwd wordt als de grootste Nederlandse schrijver. Het is ook historisch onjuist om het voor te stellen over 732 of 1683 zou zijn gegaan om een strijd tussen moslims en christenen. Zo is het ook bij de huidige sociale, economische en politieke conflicten van belang om die goed te analyseren en ze niet zomaar te plaatsen in het kader van een ideologische strijd tussen de islam en het christendom.
Wat weten we eigenlijk verschrikkelijk weinig over de islam. Wij moesten in onze opleiding voor het kandidaats één levende godsdienst kiezen en ik heb toevallig islam gekozen, maar je had ook iets anders kunnen kiezen en dan had je als predikant in een land met honderdduizenden moslims helemaal niets over islam of koran geweten.
Ik heb natuurlijk zelf in de theologische opleiding gezeten, maar het is toch natuurlijk nog steeds veel te weinig. Ik weet bijvoorbeeld niet eens of de bijbel in Nederland tot de zgn. canon behoort, tot dat wat iedereen eigenlijk gelezen hoort te hebben, of de bijbel daar bij staat? Als ik daar al een vraag heb, laat staan de Koran! Het is ontzettend belangrijk, dat het wel zou gebeuren, dat er in die zin werkelijk integratie zou zijn, dat je kennis neemt van elkaars boeken en tradities. Tijdens een discussie zei eens een keer iemand tegen mij: “Ik ben niet kerkelijk en ik ken de bijbel ook niet..” En ik zei toen: dat zijn twee verschillende mededelingen. Dat u niet kerkelijk bent, dat is een mededeling. Maar als u zegt, dat u de bijbel niet kent, is dat natuurlijk ook uw goed recht, maar het is niet slim. Dat is net zo iets als zeggen: “Ik ken Shakespeare niet”. Dat kan, maar je mist wel het één en ander, omdat Shakespeare het b.v. in zijn Konings drama’s het over vragen heeft (geweld, vergelding, wraak) die nog steeds actueel zijn. En dat geldt natuurlijk ook voor de bijbel. Het is dus een breder probleem, het gebrek aan kennis van de islam, want ook de kennis van het christendom is gigantisch achteruit gegaan.
We werken beide mee aan een leerhuis, waar het gaat over de vraag, in hoeverre onze gedachten over onze samenleving, de verhouding christenen, joden en moslims en ook ons nadenken over het conflict tussen Israël en de Palestijnen beïnvloed wordt door onze historische kennis van de gang van zaken in de tweede Wereldoorlog. Zou je willen vertellen, waarom het jou gaat in jouw bijdrage?
Ik zou willen proberen te laten zien, hoe de profeet Mohammed gerelateerd was aan de Joden en het Jodendom, in de zin van wat hij van het Jodendom heeft overgenomen, maar ook hoe hij tegelijkertijd met hen in discussie treedt. Ik hoop zo duidelijk te maken dat er een driehoeksgesprek plaats moet vinden. Afgezien van de noodzakelijke politieke oplossingen van het conflict tussen Israël en de Palestijnen, vind ik het een uitdaging om te zien of de theologische struikelblokken, die tot nu toe gebruikt of misbruikt worden om het conflict te verdiepen, niet ook gebruikt zouden kunnen worden om het conflict op te lossen. Op zoek dus naar de overeenkomsten in plaats van de tegenstellingen. Laten zien hoe Thora en Sjaria, wat hetzelfde is, ons op weg helpen naar het beloofde land, de gedroomde samenleving.
Ik moest even grinniken, omdat je bijna tussen neus en lippen door Thora en Sjaria naast elkaar zet, wat je natuurlijk ook niet overal in dank afgenomen zal worden, maar je bedoelt daarmee, neem ik aan, te zeggen, dat ook de Sjaria de leefregels voor de gelovigen aan wil geven, zoals de Thora dat ook doet.
Misschien nu in onze tijd niet meer, maar er is ook een tijd geweest, dat als je thora zei, dat daar dan over gedacht werd als iets dat tegenover het evangelie stond en die gevoeligheid is er nog steeds ten aanzien van de Sjaria. Daarin moet je dus ook een vertaalslag maken. Zoals Thora beter dan met ‘wet’(nomos, in het Grieks), vertaald worden met ‘weg’ of wegwijzer’. Dat is bijzonder belangrijk trouwens in de woestijn (van het leven) om de weg gewezen te krijgen. De tien geboden zijn evenzovele ‘wegwijzers’. Zo betekent Sjaria ‘weg’, oorspronkelijk de weg naar de (water) bron. Dat is in diezelfde woestijn een uitkomst!



"De christelijk-Islamitische dialoog"

Zamam mei 2007 (ned +turks)
Interviewer: Alaattin Erdal


Theoloog en predikant prof. dr. Anton Wessels was vanaf 1978 hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zijn specialisatie: de relatie van het christelijk geloof tot de andere godsdiensten, in het bijzonder de islam. Alaattin Erdal, directeur Time Media Group, sprak met hem onder andere over de christelijk-islamitische dialoog.


Tegenwoordig lijken vooral moslims en christenen met elkaar in dialoog te treden. Christenen blijken weinig kennis te hebben van de islam en dat terwijl Indonesië, het grootste islamitische land op aarde, gedurende deze eeuw nog een kolonie was van Nederland.

Het is inderdaad juist dat koningin Wilhelmina meer islamitische dan christelijke onderdanen had toen Indonesië nog Nederlands-Indië heette. Daardoor zijn er, met name in de 19e eeuw, geleerden geweest die zich bezighielden met islamstudie. Er is dan ook een grote kennis aanwezig van de islam als godsdienst en cultuur. Kenniscentrum op dit gebied is Leiden, waar zich onder meer veel manuscripten en literatuur over de islam bevinden. Indertijd is hier dan ook veel studie naar verricht en ook nu is er nog steeds een enorme ontwikkeling gaande. Dat wil natuurlijk niet noodzakelijkerwijs zeggen dat die kennis ook gedeeld wordt door de gehele Nederlandse bevolking. De groei van de moslimgemeenschap in Nederland heeft ervoor gezorgd dat kennisverspreiding over de islam noodzakelijk werd. Sinds de negentiger jaren is dit ook aan het toenemen. Er zijn meer en meer studies boeken en artikelen verschenen, die handelen over de Islam en bijvoorbeeld ook over de geschiedenis hiervan.


Is dat wel tweerichtingsverkeer? Je ziet dat er in de Nederlandse samenleving veel wordt gediscussieerd over de islam en allerlei uitingen daarvan. Is het dan ook zo dat de moslims geïnteresseerd zijn in bijvoorbeeld de christenen? Is er werkelijk een dialoog?

Ik denk dat er een ontwikkeling gaande is. Je kunt zeggen dat het in de zestiger/zeventiger jaren misschien meer een eenrichtingsverkeer was, dus dat er bijvoorbeeld puur van de zijde van kerken en mensen met een meer uitgesproken christelijk achtergrond een belangstelling aan de dag werd gelegd ten aanzien van de islam. Wat je de laatste tientallen jaren ziet, is dat er ook meer en meer initiatieven zijn van moslimszijde om iets dergelijks te doen. Dus langzamerhand wordt het meer tweezijdig.


U bent zelf auteur van boeken als ‘Islam: verhalenderwijs’. U probeert daarin ook verbindingen te leggen met de christelijke, joodse en islamitische traditie. Wat is uw definitie van het leggen van verbindingen tussen de diverse tradities?

Het is voor joden en christenen belangrijk zich te beseffen dat de profeet Mohammed in de traditie staat die begon met de profeet Abraham en later verliep via onder anderen Mozes en Jezus. En het is voor moslims belangrijk te benadrukken dat de profeet Mohammed in de bijbelse traditie staat van de Thora en het Evangelie. Als het gaat om de godsdienstige verbindingen hebben we te maken met de boodschap van de profeten, waarbij allerlei parallellen te ontdekken zijn tussen de verhalen omtrent Abraham, Mozes en Jezus. Die boodschap is weer opgenomen door de profeet Mohammed; in een meer Arabische context. Nu en in het verleden zijn er allerlei spanningen tussen die drie tradities, die zich alledrie op dezelfde profeten beroepen. Om de spanningen die er door de verschillende interpretaties zijn in te tomen, dient men juist met elkaar te praten vanuit dat gevoel van verbondenheid.

Is het niet zo dat u als theoloog probeert te zoeken naar wat deze religieuze tradities gemeen hebben met elkaar? In de media en de politiek hebben toch veel mensen de neiging om juist de nadruk te leggen op zaken die mensen van elkaar scheidt…

De godsdienstige verbindingen kun je niet loskoppelen van de manier waarop mensen leven. Er zijn allerlei maatschappelijke en politieke problemen die zich voordoen in de maatschappij. En daarover moet je de discussie natuurlijk ook aangaan. Je hebt namelijk vaak te maken met het feit dat betrokken gebruikmaken van die verschillen om die zo nog groter te maken of toe te spitsen, of zelfs dat de godsdienst misbruikt wordt. Dan is het als onderdeel van de dialoog erg belangrijk om in te gaan op datgene wat de verschillende tradities verbindt. Dat lost niet een-twee-drie de problemen op, maar dat kan wel helpen om ons gezamenlijk te behoeden voor misvattingen als gevolg van misbruik van de religieuze en culturele achtergrond.


U wordt gezien als een islam-kenner. Deelt u de mening dat een oprechte dialoog tussen christenen en moslims mogelijk is?

Als iemand met een christelijke traditie kun je heel goed met moslims in gesprek gaan en vice versa en wederzijds vertrouwen in elkaar hebben. Ook al zijn er verschillen en heb je andere opvattingen op bepaalde punten, toch kun je onderlinge gemeenschappelijkheid voelen en ervaren, je met elkaar verenigen. Dialoog draait in de eerste plaats om elkaar ontmoeten in ‘het echte leven’. Dan pas kun je elkaar vragen stellen en elkaars vreugden en angsten delen.


Kun je dat proces beïnvloeden? Kunnen we mensen in elkaar geïnteresseerd doen raken?

Wanneer tussen mensen de angst voor elkaar heerst, bestaat het gevaar dat men zich terugtrekt in een getto, letterlijk of figuurlijk. Het is belangrijk om eerlijk te zijn en te achterhalen wat de oorzaak kan zijn van de angsten die mensen hebben ten opzichte van vreemden. Vinden ze dat de ander er anders uitziet, zich anders kleedt of zich anders gedraagt? Daardoor ontstaan allerlei ideeën, meningen en misvattingen. Daarom is het belangrijk dat er juist gesprekken plaatsvinden met elkaar. Zolang je alleen maar over elkaar spreekt, wordt die verwijdering alleen maar groter. Door te praten, kun je angsten ten opzichte van elkaar bespreken en hopelijk overwinnen. Op lokaal niveau worden er gelukkig al heel lang allerlei initiatieven ontplooid om die interactie tot stand te brengen; ook door van moslims, denk aan iftar. Het is belangrijk dus om elkaar te leren kennen, zodat de neiging van sommige mensen om elkaar te vermijden, bestreden kan worden.


Als professor bent u natuurlijk op zoek naar verbanden tussen de monotheïstische godsdiensten. Denkt op basis van die zoektocht dat de islam een gewelddadige godsdienst is?

Dat is een erg belangrijke vraag, mede door de dramatische gebeurtenissen die de afgelopen tijd hebben plaatsgevonden, met ‘11 september’ voorop. De mening heeft postgevat dat islam en geweld identiek zijn. Nu denk ik dat je dat op verschillende manieren kunt benaderen. Om met het moeilijkste te beginnen: bepaalde gebeurtenissen waren natuurlijk gewelddadig. Je kunt dus zeggen dat er bepaalde groepen of mensen zijn die zich hebben beroepen op de islam om die acties te verrichten. Dan krijg je een situatie waarbij de een over een kruistocht spreekt en de ander over een jihad of een heilige oorlog. Het voorkomen van de aanwezigheid van dergelijke groepen moet je serieus nemen, want daar komen dus die angstgevoelens uit voort. Nu komt het voor dat sommige mensen geweld automatisch verbinden aan de islam, of net zozeer het christendom. Het is van belang dat ook door de moslims en christenen zelf serieus wordt ingegaan op de vraag wat de kern van het christendom en de islam is. In de islam zijn er vijf zuilen: de geloofsbelijdenis, het gebed, de sociale verplichting, het vasten en de pelgrimsreis. Het woord islam komt van salaam, wat vrede betekent. Je kunt zeggen dat dat de kern is. Maar er is een probleem. Er bestaat een radicale interpretatie van de islam, waarbij er een zesde zuil is: de jihad. Dan wordt er een gewelddadige interpretatie aan gegeven. Als je dan weer teruggaat naar de klassieke doorsnee uitleg van jihad, dan betekent het ‘heilig’ noch ‘oorlog’, maar ‘zich inspannen op de weg van God’. Die betekenis houdt wel in dat het mogelijk is dat je je ook met wapens kunt verdedigen. Maar mijn punt is dus dat bepaalde groepen soms de godsdienst misbruiken – en dat geldt zowel voor christelijke als voor moslimzijde. Islam en geweld zijn dus niet identiek, maar je moet wel ingaan op het misbruik dat sommige radicalen maken van de godsdienst.


Kunt u voorbeelden geven uit de Koran of uit het leven van de profeet Mohammed die in positieve zin indruk op u hebben gemaakt en die voor mensen als leidraad zouden kunnen dienen om zich op een gezonde wijze te positioneren in de Nederlandse samenleving?

Het is erg belangrijk dat de profeet Mohammed een openbaring heeft ontvangen van God waarin hij zich geroepen weet tot een profeet die opkomt voor de uniciteit, de Enigheid, van God. En dat weerspiegelt zich weer in de eenheid van de mensheid, dat je je als gelovige geroepen weet om die eenheid van de mensheid te dienen. Dat zie ik met name in twee van de vijf zuilen van de Islam goed weergegeven: de salaat (het gebed) en de zakaat (de sociale verplichting). Om het meteen ook in de christelijke terminologie te zeggen: dat je dus niet allen gelooft op zondag, maar ook de rest van de week. Het gaat dus niet alleen om het geloof in God, maar dat dit omgezet wordt in het zich inzetten voor een rechtvaardige samenleving, waardoor er binnen de mensheid een eenheid ontstaat.

Het jaar 2007 is door UNESCO uitgeroepen als jaar van Mevlana, de wereldberoemde soefist. Wat zouden wij tegenwoordig nog van hem kunnen leren?

Mevlana, wat de grote meester betekent, staat ook bekend als Rumi. Deze mysticus en grote verhalenverteller is van ongekend belang. Het is erg fascinerend dat hij geboren is in wat nu Afghanistan is, destijds nog onderdeel van Perzië. Hij ligt tegenwoordig begraven in Turkije. Dit zegt natuurlijk wel iets over zijn band met verschillende landen en zijn universele geest. Zijn boodschap is neergelegd in talloze inspirerende verhalen, die ook in de westerse wereld grote bekendheid genieten. Het bijzondere van die verhalen is, dat die over de grenzen van culturen heen gaan. Rumi’s verhalen bevatten een uitleg van het leven, waarbij de liefde tot God en de medemens centraal staat. Daarbij hoort een dans onder begeleiding van muziek, waarbij men ronddraait om het centrum, wat symbolisch is voor God. Dan ervaar je een zeker universeel moment, voorbij alle woorden. Als je deze uitvoering aanschouwt en meemaakt, word je op het diepste niveau aangesproken. Daarbij is en blijft het voorbeeld van Rumi exemplarisch voor de gehele wereld.

------- -------- ---------

Bize kısaca kendinizi tanıtır mısınız?
1978 yılından bu yana Amsterdam Vrije Üniversitesi’nde öğretim görevlisi olarak çalışıyorum. Uzmanlık ve ilgi alanım her zaman Hıristiyanlık ile diğer dinler arasındaki ilişkiler ve diyalog olmuştur. Özellikle Hıristiyanlık ve İslam arasındaki yakın ilişki, diyalog beni her zaman ilgilendirmiştir. Eğitimim de bu konu hakkında olmuştur. Teoloji eğitimi aldım ve vaizim.
Şu an 2007 yılındayız ve Hollanda’da farklı ülkelerden, kültürlerden, dinlerden insanlar yaşıyor. Bu insanlar arasındaki ilişkilerin seviyesini nasıl değerlendiriyorsunuz?
Eğitimime başladığım dönemde, bu insanlar arasındaki diyalogun istenilen seviyede olduğunu söyleyemezdim, en azından gözlemim bu şekilde idi. Özellikle dinlerarası diyalog hemen hemen yok gibiydi. Özellikle Hollanda’da bu konu 1960’lı yılların ortalarına doğru gündeme hiç gelmedi diyebiliriz. 60’lı yılların sonuna doğru durum yavaş yavaş değişti ve din mensuplarının birbirine olan ilgisi arttı ve diyalog önem arz etmeye başladı. Sadece yabancılar ve yerliler arasındaki ilişkiler bu ihtiyacı doğurmadı. Toplumdaki sosyal ihtiyaç ve çatışmalar da bu ilişkilerin gelişimini hızlandırdı. Özelde de, şahsi ilgi alanım olan dinlerarası diyalog ve kültürel ve dini farklılıklar hakkındaki birikim üzerinde yoğunlaşmaya başladım.
Bugünlerde sanki diyalog sadece Hıristiyanlar ve Müslümanlar arasındaymış gibi bir izlenim var. Ama yine de özelde Hıristiyanların Müslümanlar hakkında fazla sağlıklı bilgilere sahip olmadığını görüyoruz. Oysaki bir zamanlar en büyük İslam ülkelerinden birisi olan Endonezya Hollanda’nın kolonisiydi. Bu bilgisizlik veya ilgisizlik sizce nereden kaynaklanıyor?
Evet, bir zamanlar Kraliçe Wilhelmina’nın Hıristiyanlardan çok Müslüman tebaası vardı. Endonezya uzun bir süre Hollanda sömürgesi olarak kaldı. Bundan dolayı da özellikle 19. asırda Hollandalı araştırmacılar ve aydınlar İslam’ı araştırdılar. İslam hakkında bu döneme ait çok ciddi araştırma kaynaklarına sahibiz. Bilgi merkezi olarak da Leiden şehrini örnek verebiliriz. Hala buradan çok değerli araştırma ve kaynak eserlere ulaşabilirsiniz.
O zamandan bu zamana ciddi eserlere sahip olsak bile yapılanlar daha çok aydınlar ve üst seviyede yapılan akademik çalışmalarla sınırlandırıldığından, geniş alanda ve her seviyedeki Hollandalılarla bu bilgi ve deneyimler paylaşılmış değil. Ancak, son 40 yılda Hollanda’da yaşayan Müslümanların sayısındaki hızlı artış, ister istemez İslam’ı ve Müslümanları biraz daha yakından tanıma ihtiyacı doğurdu. 90’lı yılların başından bu tarafa da İslam’la alakalı konularda çok daha fazla eser verilmekte ve İslam’ın tarihi geçmişi geniş kitlelerle paylaşılmakta.
Bu ilginin karşılıklı olduğunu söyleyebilir miyiz? Yani gerçek bir diyalog söz konusu mu?
Kanaatimce bir gelişim sürecindeyiz. 60’lı veya 70’li yıllarda tek taraflı bir diyalog söz konusu iken, şimdilerde Hıristiyanlar, kiliseler veya benzer dini cemaatler daha çok İslam’a ve Müslümanlara ilgi göstermekteler. Bu arada son zamanlarda Müslümanların kendileri de diyalogda aktif rol almakta, inisiyatif sergilemekteler. Yavaş yavaş karşılıklı ve seviyeli bir diyalog sürecine girdiğimiz söylenebilir.
Siz aynı zamanda “İslam ve Hikayeler” adlı eserin sahibisiniz. Bu eserde Hıristiyanlık, Yahudilik ve İslam arasındaki benzerliklere atıfta bulunuyorsunuz. Bu dinler arasındaki benzerliklere vurgu yapmakla neyi hedefliyorsunuz?
Öncelikle şunu belirtmeliyim; hem Hıristiyanların hem de Yahudilerin önemli bir konuyu kabul etmeleri ve anlamaları gerekiyor ki, Peygamber olarak Hz. Muhammed, Hz. İbrahim’in çizgisinden gelen ve sonrasında Hz. Musa ve Hz. İsa ile devam eden bir geleneğin devamıdır. Aynı şekilde Müslümanlar da kabul etmeliler ki, Hz. Muhammed de hem İncil hem de Tevrat geleneğinin devamıdır. Dini benzerliklerin merkezinde bütün Peygamberlerin mesajının orijinalitesi var ve yine benzer mesajlar Hz. Muhammed’de buluşuyor, ama belki farklı bir nüansla Arap yarımadası gerçekleriyle karşımıza çıkıyor.
Haliyle durum ve ilişkiler çok da sorunsuz değil, ama eğer aramızdaki benzerliklerin, farklıklardan daha fazla olduğu gerçeğini kabul edersek, kanaatimce anlaşma ve uyum daha çabuk gerçekleşir.
Siz bir ilahiyatçı ve aydın olarak belki benzerliklere atıfta bulunarak diyalogu sağlamaya çalışabilirsiniz, ama genelde kamuoyunda diyalog tam tersi bir yaklaşımla oluyor; farklıkları veya zıtlıkları ön plana çıkararak?
Her şeyi haliyle din bazında ele alamazsınız. Toplumda, hayatın her alanında o kadar çok çatışma ve çıkarlar (siyasi, sosyal ve kültürel) söz konusu ki, ister istemez farklılıklar diyalogda ön plana çıkıyor. Bu çatışma veya tartışmalardan da kaçınmamalıyız, o da gerekli. Bazen şahsi veya başka çıkarlar özellikle büyüteç altına alınabiliyor. Bununla da sadece kendi çıkarımızı ön plana çıkarmaya çalışıyoruz. Hatta bundan dolayı bazen dini bile kendi çıkarlarımıza alet edebiliyoruz. Belki bu gerçeklerden dolayı diyalogu arzu edenler, özellikle bunun farkında olanlar olarak, belki inatla, benzerliklere atıfta bulunup bizi birbirine bağlayan unsurları işlemeliler. Sorunlar bir hamlede çözülmese de, hiç olmazsa dini veya kültürel istismarcılara karşı ortak bir noktada buluşmuş veya kendimizi korumuş oluruz.
Dindar insanların dışında, inançsız veya farklı bir düşünceye sahip insanlar da var, ama diyalogun önemini aynı ciddiyette kabul ediyor ve işliyorlar. Dini temel kabul etmeden de benzerlikleri bularak, arayarak diyalog sağlanabilir mi?
Biz haliyle Batılı bir toplumda yaşıyoruz. Bizim toplumumuzda dinden kopuk veya dini etkileşimi olmayan bir sürü insan var. Diyalogda sanki sadece dine ve dindarlığa yer varmış gibi bir izlenim verilebiliyor. Oysa gaye diyalogun temeline inme ve din veya inançla ilgili görüşürken neden diyalog sorusuna cevap vermeye çalışılmalı. İnsanlığı veya insani değerleri ön plana çıkarmalı. Diyalogda bu değerlerin müdafaa gayesi olduğu belirtilmeli. İnsanlara karşı sevgi ve saygının temel olduğu belirtilmeli, anlatılmalı. Adaletin gerçekleşmesi adına, insanlara karşı adaletli davranılmasının hedeflendiği belirtilmeli. Ne ülkesel ne de evrensel manada, hiçbir haksızlığın olmaması adına diyalogun gerekliliğine vurguda bulunmalı.
Bu değerlerin evrenselliği çıkış noktası olmalı. Bunun için de diyalogda illa da dindar olmanız gerekmiyor. Her şeyin temelinde sevgi bulunuyor. Sevginin çıkışında da bütün dinlerde olduğu gibi dinin veya inanmanın mistik yönü ister istemez öne çıkıyor. Aslında bana göre Peygamberliğin özünde de bu mesaj yatıyor.
Siz aynı zamanda bir İslam uzmanı olarak da biliniyorsunuz? Sizce Müslümanlar diyalog inisiyatiflerinde gerçekten samimiler mi ve gerçek bir diyalogda samimiyet olabilir mi?
Ben diyalogun özüne inanıyorum ve şahsen mümkün olduğunu söyleyebilirim. Hıristiyan geleneğinden gelen birisinin Müslümanlarla gerçek manada diyaloga gireceğine inanıyor ve bunun karşılıklı olduğunu da iddia edebilir ve ortak güvenin olduğunu söyleyebilirim. Nüanslarda farklılıklar olsa bile, çıkış noktası anlaşma, güven ve ortak zemin olduktan sonra ortaya çıkan sorunların üstesinden gelinebileceğine inanıyorum. Belki de diyalog sürecini çok da keskin konularla başlatmamak gerekiyor. Öncelikle, temel konularla, günlük hayattaki örneklerle başlamak lazım. Hayatımızı, sevinçlerimizi ve hüznümüzü ilgilendiren konularla başlamalı ve birbirimizle konuşmalı ve sorular sormalıyız.
Eğer böyle bir güven ve tecrübeyle olaya yaklaşırsanız, diyalogda ortaya çıkan pürüzleri aşar ve sizi birbirinize bağlayan ortak noktaya daha hızlı ulaşırsınız.
Diyalogun zorunlu olduğunu söyleyebilir misiniz?
İnsanlarda bir diğeri tarafından tehdit edilme hissinden dolayı korkuların oluşması ve bundan dolayı kendi kabuğuna çekilmesi bir tehlikedir tabii ki. Kanaatimce, gerçekçi olmak çok önemli ve bir yabancıya karşı oluşan veya var olan korkunun sebebinin ne olduğunu görmek lazım. Bir diğerinin farklı görünümü, farklı giyinmesi veya davranması... Bütün bunlar, farklı düşünceler çağrıştırıyor ve belirli fikirler oluşturuyor. Karşılıklı görüşmeler bunun için çok önemli. Devamlı birbiri hakkında konuşmak aradaki mesafeyi daha da açar. Konuşmakla karşılıklı korkular azalır ve belki de ortadan kalkar.
Bu gelişim etkilenebilir mi? İnsanlarda birbirine karşı merak uyandırabilir miyiz?
Tabii ki bu konuda, Müslümanlar tarafından da yerel girişimler var. Mesela iftar yemekleri veriliyor. İrtibatları başlatmak adına zaman zaman faaliyetler organize ediliyor. Birbirimizden kaçınmamak için birbirimizi tanımak çok önemli.
Bir profesör olarak semavi dinler arasındaki bağlantıları arıyorsunuz. Bu arayıştan yola çıkarak İslam dininin bir şiddet dini olduğunu düşünüyor musunuz?
Bu çok önemli bir soru. 11 Eylül gibi, vuku bulmuş dramatik olaylar var. Bunu farklı yönlerden de değerlendirebiliriz. Bazı olaylar tabii ki şiddet içeriyor. Bunu bir kişi veya bir grup yapmış olsa bile nihayetinde bu kişi veya grup İslam’ı kullanarak bu şeyleri yapıyor. İdeolojik bir takım gruplar İslam’da cihat anlayışını “kutsal savaş” olarak algılıyor. Bir tarafta Haçlı seferlerinden, öte tarafta da cihattan bahsedenler var. Aslında bunları ciddiye almak lazım, zira sonuçta korku hisleri besleniyor. Dolayısıyla bazı kişiler otomatik olarak şiddetle İslam veya Hıristiyanlık arasında bağ kuruyor. Bu noktada Müslüman ve Hıristiyanların şu soruyu çok ciddi ele alması gerekiyor: İslam ve Hıristiyanlığın özünde ne vardır? İslam’ın beş şartı vardır: kelime-i şahadet, namaz, oruç, zekât, hac. İslam’ın temelinde bunlar vardır. İslam kelimesi “barış” kökünden gelir. Yani özünde barış vardır denilebilir. Ancak burada bir sorun vardır. İslam’ın radikal bir yorumunda altıncı bir şart daha vardır: cihat. Bu yüzden şiddet içeren bir din yorumu yapılmaktadır. Cihadın klasik tariflerine bakarsak “kutsal savaş” değil, “Allah yolunda ciddi gayret etme” manasını görürüz. “Büyük cihat” insanın kendi zaaflarıyla mücadele etmesidir. Kısacası bazı gruplar dini suiistimal etmektedir. İslam ile şiddet aynı şeyler değildir, ancak bazı radikallerin dini kötüye kullanmaları söz konusudur.
Hollanda toplumunda huzurun tesisi adına olumlu katkıları olabilecek, Kur’an ve hadislerden örnekler verebilir misiniz?
Peygamber olarak Hz. Muhammed’in, Allah’ın birliğinden gelen vahye mazhar olması çok önemlidir. Bu gerçek kendisini insanlığın birliğinde de gösterir. Dindar kesimler, insanlığın birliği için hizmet etmeleri gerektiğini bilirler. Bunu İslam’ın iki şartında açıkça görebiliyorum: namaz ve zekat. Hıristiyan terminolojisiyle ifade edecek olursak, sadece pazar günleri değil pazartesileri de ibadet edilmelidir. Yani sadece Allah’a iman yeterli olmaz, toplumda adaletin yerleşmesi, dolayısıyla insanların birliği için de gayret edilmesi gerekir.
2007, UNESCO tarafından “Mevlana Yılı” olarak belirlendi. Mevlana’dan neler öğrenebiliriz?
Bu büyük mutasavvıfın ehemmiyeti tartışılmaz. Mevlana, Afganistan’da doğmuştur, ama mezarı Türkiye’dedir. Bu da onun evrensel kişiliğinin bir delilidir. Batıda büyük bir şöhreti vardır. Mesajı, her gelenek için ilham verici ve teşvik edicidir. En çarpıcı yanı, kültürlerin sınırlarını aşan bir tarzının olmasıdır. Hayat yolculuğundaki soruların cevapları Mevlana’nın hikâyelerinde bulunabilir. Ayrıca Allah ve insan sevgisinin, eserlerinde önemli bir yeri vardır.