SCHEPPINGSVERHAAL IN DE KORAN
De koran wordt wel beschouwd als een grote hymne ter ere van de goddelijke schepping. God is de Schepper van de hele wereld: van engelen, 43:19 (18); de hemelen (vaak in het meervoud genoemd) en de aarde, 14:19 (22), de zon en de maan, de dag en de nacht, 41:37; de bergen en de rivieren, 13:3, de bomen, de vruchten, het graan en de kruiden, 55: 11,12 (10,11), alle soorten dieren, die op hun buik gaan, tweevoetig,en viervoetig, 24:45 (44). Hij is kortom de schepper van alles, 6:102; 13:16,17. Hij schept wat Hij wil, 42:49 (48).
Door zijn bevel wordt wat Hij zegt wat doet denken aan de Bijbelse parallel: ‘ want Hij sprak en het was en en hij gebood en het stond er’, Psalm 33:9. De schepping getuigt van Gods macht. Want Zijn machtswood en Zijn bevel brengen het bestaan tot stand. Wanneer Hij iets wil, hoeft Hij slechts te zeggen: ‘Word en zij wordt,’ 2:117 (111); vgl. 36:52’ ,6:73 (72); 16:40 (42); 36:82; 40:68 (70). Zo wordt Jezus met Adam vergeleken Adam ‘die God schiep van stof waarna Hij tot hem zei: Word! en hij werd. 3:59 (52). ‘Zo zegt Maria Mijn Heer hoe zou ik een kind kunnen verkrijgen daar toch geen menselijk wezen mij heeft aangeroerd (vgl. Lucas 1:34). Hij (Gabriel) zei: Zo schept God wat Hij wil wanneer Hij besloten is een zaak te beschikken dan zegt Hij slechts tot deze: Word en zij wordt, 3:47 (42); vgl. 19:35 (36).
Dit scheppen geschiedt niet uit frivoliteit, tijdverdrijf, of verstrooiing, 21:16,17; 44:38 ; tevergeefs, 3:191 (188), in lichtvaardigheid, of zonder doel. 23:115 , 116 (117), niet ‘ voor niets gedaan’, 38:27 (26).
De koran is geheel doordrongen van de gedachte van de schepping door God en van een gevoel van diepe verwondering. De mens wordt voortdurend opgeroepen zich van zijn schepsel- zijn bewust te zijn en God dankbaar te zijn voor Gods goedheid en hem te eren.
De schepping van de mens
Al voordat de mens werd geschapen, vroeg aan God aan de mensen toen zij dus nog in de lendenen van Adam waren: Ben ik niet jullie HEER? Zij antwoorden toen allemaal: Ja, wij getuigen dat dit zo is. Dit geschiedde, zo vertelt de koran, voor het geval zij later in hun leven en sterven bij de uiteindelijke opstanding uit de doden zouden komen aanzetten met een excuus en zeggen: Wij hadden geen idee daarvan, 7:172 (171). Dus de weg van de mens en zijn opdracht begint al voor zijn bestaan. Er is de weg van God naar de wereld, het bestaan, en de weg terug naar hem toe. De twee reizen: van God naar de wereld en van de wereld naar God worden vaak twee bogen van de cirkel van het bestaan genoemd. Chitt. 2000, 83,84).
Als de schepper van alle dingen is God duidelijk ook de schepper van de mens, ‘O Gij ,mensen vreest Uw Heer die u uit een enkel wezen (de eerste mens Adam) geschapen heeft en die haar (Eva) echtgenoot (Adam) daaruit geschapen heeft en uit hen beiden zijn vele mannen en vrouwen voortgekomen en zich over de aarde uitgebreid, 4:1 Godis het die de mens uit leem geschapen heeft en hierop voor hun leven een termijn bepaald geeft, 6:2.
De schepping van de mensen en de wereld is niet zonder plan of doel. De Koran is zeer onder de indruk van de schepping van de mens en ziet daar een bewijs in dat de God die kan scheppen ook kan herscheppen, d.w.z. bij de opstanding der doden. En hebben zij niet gezien hoe God de Schepping voor de eerste maal in aanzien brengt en haar daarna doet wederkomen? Dat is waarlijk voor God gemakkelijk. Zeg; reist rond op aarde en aanschouwt hoe God de schepping voor de eerste maal gemaakt heeft daarna zal God de latere verrijzenis bewerken [Op de dag der opstanding] God is over alle ding machtig,’ 29:19, 20 (18,19).
De mens is dienaar (‘abd) van God en een verantwoordelijk wezen. Dankbaarheid dient de grondhouding van het mens zijn. Er is een diep verband tussen geloof en dankbaarheid. Gelovig zijn betekent dankbaar zijn en zo is een ongelovige een ondankbare, de oorspronkelijke betekenis (kafir ), waarvan het Nederlandse woorden kaffer is afgeleid. Het wezen van ongeloof is ondankbaarheid. De meeste mensen zijn ondankbaar ten opzichte van de genadegave die god geeft, 27:73 (75). De mens is waarlijk slechts, en zeer ondankbaar, 14:34. Als je ongelovig /ondankbaar is God niet op je aangewezen of heeft je niet nodig. Hij schept in ondankbaarheid van zijn dienaren geen behagen, maar als je dankbaar bent, heeft hij behaagt Hem dat in je. 39: 7 (9).
Als Schepper is God een gids en helper, 25:31 (33); 2:107 (101), die op de juiste weg wil leiden, 1: 6)(5) ander verdwalen zij, 1:7. God alleen kan advocaat zijn, ‘De Heer van de opgang en de ondergang (zon) geen ander god is er dan Hij. Zo neem hem tot zaakbezorger (advocaat), 73 9. Bekend is het gebed: ‘Onze Heer houd er ons niet aan indien wij vergeetachtig waren of een misstap begingen. Onze Heer laad op ons geen last zoals Gij die geladen hebt op het die voor ons waren. Onze Heer doe ons niet dragen waartoe wij geen kracht hebben en scheld ons kwijt en vergeef ons en heb erbarmen met ons. Gij zijt onze Beschermheer bied ons dan hulp tegen de ongelovigen lieden. 2:286.
Geloven betekent erkennen dat God de soeverein Schepper is. De mens is gebonden aan God in een relatie van dankbaarheid, met de verplichting te erkennen hoe rijk de gave is welke de mens gekregen heeft. Niet alleen dankbaarheid geschapen te zijn, maar ook dat de overige schepping constant gevormd is rond onze menselijke noden en behoeften.
Gods bedoeling met de schepping van het universum is wonderbaar-lijk ontworpen om de mens van noden en behoeften te voorzien alles wat hij op aarde geschapen heeft, 2:29 (27): water daalt uit de hemel neer waardoor vruchten worden voortgebracht, 2:22 (20). De nacht is gemaakt om daarin te rusten, en de dag om duidelijk te zien, 10:67 (68). ‘God is het die de hemelen geschapen heeft en de aarde en uit de hemel water heeft doen neerdalen waarmede Hij vruchten heeft doen uitspruiten als onderhoud voor u. En Hij heeft voor u de schepen dienstbaar gemaakt om te varen op zee naar Zijn bevel en Hij heeft voor u de rivieren dienstbaar gemaakt. Hij heeft voor de zon en de maan dienstbaar gemaakt die beide hun baan doorlopen en voor u de dag en de nacht dienstbaar gemaakt. Hij heeft u gegeven van alles waarom gij hem gevraagd hebt en indien gij de weldaden van God opsomt kunt gij die niet tellen. De mens is waar een onrecht-doener en ondankbaar, 14: 32-34 (37).
Kuddedieren heeft hij geschapen om je met hun wol warm te houden, en van te eten, en ondervindt vreugde eraan om ze te weiden, uw lasten te dragen, paarden, muildieren en ezels om te berijden en om daarmee sier te maken, 16:5-8; Hij doet veldgewas ontspruiten, olijf- en dadelbomen, wijnranken en allerlei vruchten. Daarin ligt waarlijk een teken. De zee is dienstbaar aan het eten van vers vlees dat de mens daaruit ophaalt, 16: 10-14, tot huizen heeft hij de huiden van kudde dieren gegeven, en uit hun wol, pels, en haren gebruiksgenot geeft. Hij heeft kleding bezorgd tegen hitte , 16: 80, 81 (82).
Hij die de dageraad doet aanbreken. Hij heeft de nacht gesteld tot een rusttijd en de zon en de maan tot berekening (van de tijd). Dat is de beschikking van de Geweldige, de Wetende. 6:96 (95).
Maar God schiep het universum niet louter voor het gemak en het genieten van het menselijk ras.
De wereld is een plaats waar de mens beproefd wordt. God heeft de hemelen en de aarde in zes dagen geschapen, terwijl Zijn troon op het water [boven het water zweefde] [Genesis 1:2; Psalm 104. Openbaring 4:6.] was opdat Hij u zou beproeven wie van u het beste handelt, 11: 7 (9). ‘Wij hebben wat op aarde is tot een tooisel voor haar gemaakt opdat Wij hen zouden beproeven om te zien wie van hun het best handelt,’ 18:7 (6). De dood en het leven heeft Hij geschapen om de mens te beproeven om te zien wie van hen het beste handelt. 67:2.
Beproeving dient het doel onderscheid te maken tussen degeen die gelovig is of niet, die recht doet en wie niet.
Gelovigen worden in de wereld aan beproevingen blootgesteld zowel materieel als geestelijk. In hun bezittingen zullen zij beproefd worden, en in hun persoon, 3:186 (183). God heeft de mens als Zijn plaatsbekleder (kalief) op aarde aangesteld/. De een is een hogere rang verleend dan de ander om hen op de proef te stellen in wat hen gegeven is. De Heer is snel in bestraffen, maar ook barmhartig en bereid om te vergeven, 6:165.; Elke ziel zal eens de dood smaken. God beproeft de mens met het kwade en het goede tot een verzoeking. Tot God zal de mens eens worden teruggevoerd, 21:35 (36).
God kan de mens op de proef stellen door vrees voor vijanden of en honger en verlies van bezittingen en gebrek aan vruchten voor levensonderhoud. Dat geldt als een reden voor een blijde boodschap: Breng degenen die geduldig zijn een goede tijding. Die welke als een ramp hen treft zeggen: Wij behoren aan God en wij zullen tot hem terugkeren. 2: 155,156 (150, 151). (Bijlmer). Dit laatste Koranvers werd in de multi- religieuze viering na de Bijlmer ramp door een Marokkaanse imam gereciteerd!
Vaak wordt de mens opgeroepen om de (wonder) tekenen in de schepping te aanschouwen. God spreekt niet alleen door de woorden aan de profeten, maar ook door de tekenen in de natuur. Daarvoor wordt hetzelfde woord gebruikt. De koran en het boek van de natuur. De verzen waaruit de koran bestaat worden ook tekenen genoemd. Er zijn de de opeenvolging van de nacht en de dag en in wat God geschapen heeft in de hemelen en op aarde tekenen voor lieden die vrezen. 10: 6. Hij is het die voor u de nacht gemaakt heeft om daarom te rusten en de dag om zichtbaarheid te geven. Daarin zijn waarlijk tekenen voor leiden die horen, 10: 67 (68); 17:12 (13); 20:53, 54 (55,56) .24: 44- 46 (44,45); 29:44 (43); 42:29 (28).
De mens wordt wel gewaarschuwd de tekenen van de natuur nauw-keurig te lezen. Want de nacht en de dag, de zon en de maan behoren tot Zij tekenen, maar de mens moet zich niet neerwerpen voor de zon noch voor de maan, maar zich voor God neer ter werpen die hem geschapen heeft als zij tenminste Hem willen dienen, 41:37. vgl. 6:75-79.
De mens wordt benoemd tot Gods vice-regent (kalief) op aarde 2:30. De engelen waarschuwen dat de mens verderf zal brengen op aarde. De mens wordt oproepen: ‘Breng geen verderf op aarde nadat het tot heil gebracht is. En roept Hem aan in vrees en verlangen naar Zijn barmhartigheid. Gods barmhartigheid is degenen die rechtschapen zijn nabij, 7:56 (54).
Over de ziel van de mens zegt de koran dingen:
1. De ziel zet aan tot kwaad, gebiedster van het kwade,. Koran 12:53.
De ziel de zich beschuldigt, of verwijten maakt, Koran 75:2.
De ziel, heeft geloofd, en dat tot het einde van zijn leven is trouw gebleven) die vrede gevonden heeft, ‘Keer tevreden en wel-voldaan tot uw Heer terug. 89:27, 28.
De Koran vertelt dat God na de schepping de mens de namen leerde, 2:31 (29). Want God leerde hem de namen. Alle van hen. De namen worden ons gegeven om ons te leren en de weg te wijzen. De namen wordt uitgelegd als betrekking hebbend op de namen van God. Veelal wordt over de 99 schone namen van God gesproken . De naam van god, welke insluit de 99 schone namen. De namen vertegenwoordigen de ethische kwaliteiten. De Werkelijke (Haqq, een belangrijke naam voor God) ziet Zijn vorm in de spiegel van de mens, en schepsel ziet zijn vorm in Hem. Zo weerspiegelen Zijn vergeving en vriendelijkheid. De mens moet zich leren kwalificeren met de kwaliteiten van God. Wie zichzelf kent, kent God. De eigenschappen van de mens weerspiegelen dan ook de goddelijke eigenschappen. De eigenschappen van de mensen weerspiegelen dan ook de goddelijke eigenschappen. Het gaat erom de eigenschappen van God in het leven te verwerkelijken en deze na te volgen. De namen worden ons gegeven om ons te leren en de weg te wijzen. Om de ware status van de mens die in zijn leven tot volmaaktheid komt, de volmaakte mens ( insan al kamil ) te bereiken, volgt de mens de voetstappen van hun vader Adam, die God naar zijn eigen vorm schiep, hem de locus van de manifestatie voor zijn eigen omvattende naam te maken. De perfecte mensen brengen de vorm van de werkelijkheid en de vorm van de kosmos samen.
Drie goddelijke boeken: Koran; Kosmos en de menselijk ziel.
Het is niet voldoende alleen Gods tekenen in de twee uiterlijke boeken te volgen: de koran en het universum. Het menselijk zelf is de grootste van alle boeken. Zowel het universum en de Koran zijn middelen om het doel te bereiken, maar geen van beide heeft het potentieel een zelfbewust boek te worden. Beide manifesteren de verborgen schat, maar geen van beide kan een vol bewustzijn bekomen. De volmaakte mens is een boek dat al de goddelijke en kosmische boeken kent. Die kent zijn heer. ‘Lees uw schrift. Gij zelf (uw eigen ziel) zult nu (op grond van uw eigen schrift) genoeg met u afrekenen. Koran 17:14 (15).
Zoals gezegd, de mens zal terugkeren tot God, maar hoe zal die terugkeer plaatsvinden? Zullen wij terugkeren tot Gods barmhartig-heid of Zijn toorn, het geluk of kastijding, het paradijs of hel? Mensen zullen terugkeren tot de specifieke goddelijke namen welke sporen zij tijdens hun verblijf in de wereld hebben geactualiseerd en zij moeten verscheidene eigenschappen en karaktertrekken van de namen niet vergeten. (Chit..r.. , 2000, 87).
Quran 5:32. Verderf brengen in het land/op aarde. De straf op het verderf brengen op aarde is zeer streng: executie en kruisiging. , of het afhakken van handen, of verbanning uit het land; dat is hun disgrace in de wereld en een hevig straf in het hiernamaals., Q 5:33 tenzij de genen die het begaat berouw heeft.
‘Doch de vergelding van hen die God en Zijn boodschapper bestrijden en zich beijveren verderf te brengen in het land is dat zij ter dood gebracht worden of gekruisigd of dat hun handen en boeten worden afgehakt aan weerszijden of dat zij uit het land verbannen worden. Dat is voor hen vernedering in het nabije leven en voor het is het latere leven een ontzaglijke bestraffing., 5:33 (37).
Dat verderf is niet alleen kwalijke persoonlijke daden, maar ook uitdrukkingen van fundamentele vijandschap ten opzichte van en ondergraving van Gods geschapen orde , een orde die zowel de natuur en gerechtigheid omvat (* Justice and injustice)
‘vrees dan God en gehoorzaamt mij en gehoorzaam niet degenen die overmatigen die verderf brengen op aarde en geen heil bewerken. Koran 26: 150,-152 (151, 152).
Een bijzondere passage die gaat over iemand die verderf brengt is:
En er zijn mensen wier woorden over het nabije leven indruk op u maken en die God tot getuige maken voor wat in hun hart is maar toch behoren zij tot de ergste twistzoekers. En wanneer zo een heengaat beijvert hij zich op de aardse verderf te verspreiden en het bouwland en het jonge vee te vernielen. Maar God bemint niet het verderf.. Koran 2:204, 205( 202, 202).
God en de schepping van de mens
God heeft u geschapen uit stof en daarna uit een druppel en daarna heeft Hij u tot paren gemaakt. gene vrouwelijk wezen wordt zwanger noch baart zij of het is met Zijn kennis. Niet wordt een leven bekort of het is in een Schrift. Dat is voor God gemakkelijk.
Niet zijn gelijk de beide zeeën de een is zoet en welsmakend en de ander zout en bitter en toch hebt gij uit beide voedsel en fris vlees en haalt gij sier [zoals parels] daaruit op waarmede gij u nooit en gij ziet de schepen haar doorklieven om uw begeert te bevredigen naar Zijn genade (handelswaar) En het is opdat gij dankbaar mocht worden.
Hij brengt de nacht over in de dag en brengt de dag over in de nacht en Hij heeft de zon en de maan dienstbaar gemaakt een ieder lopende tot een vastgestelde termijn. Dat is nu God uw heer aan hem behoort het koningschap. Maar zij die gij aanroept buiten Hem hebben over een dadel-vliesje nog geen macht. 35: 11-13 (12-14).
GOD IS DE SCHEPPER
Schepper, 59:24; 15:86. initiator, 59:24, formeerder,59:24 en de Schepper van de hemelen en de aarde, 2:117. Zonder schepping zou er geen bewijs noch getuigen zijn van God suprematie zonder rivaal.
De Koran presenteert een antropocentrisch gezichtspunt van God creativiteit Gods rol in de schepping van mensen, zowel de eerste persoon als ieder volgende individu.
terwijl de engelen en de djinns uit vuur zijn geschapen, 15:27, wordt de mens geschapen door Gods handen, 38:75-6 van aarde , 20:55 stof, 3:59; 30:20 en van verschillende vormen van klei 6:2; 15:26; 55:14.
God blaast zijn geeft in de schepsel, 15:29; 32:9’ 38:72.
God formeert de mens in stadia, 71:14 in de schoot. 23:12-14.
De hemelen en de aarde zijn alle gearrangeerd voor de mensheid. God is degeen die de hemelen en de aarde schiep en doet water neerdalen uit de lucht, en brengt zo vrucht voort voor jou en laat schepen je dienen: ‘En hij heeft voor u de schepen dienstbaar gemaakt om te varen op zee naar Zijn bevel en Hij heeft voor u de rivieren dienstbaar gemaakt. Hij heeft voor u de zon en de maan dienstbaar gemaakt als twee zwoegers en hij heeft voor u de dag en de nacht dienbaar gemaakt. 14:32,33 (37). Zelfs de sterren zij gemaakt om mensen hun weg te doen vinden: ‘Hij die de dageraad doet aanbreken. Hij heeft der nacht gesteld tot een rusttij en de zon en de maan tot rekening. Dat is de beschikking van de Geweldige, de Wetende. Hij is die de sterren voor u heeft gesteld opdat gij u daardoor zou laten leiden in de duisternissen van het land en de zee. Wij hebben de tekenen duidelijk uiteengezet voor lieden die kennis nemen. 6:96-97.
Engelen protesteerden tegen schepping van mensen van zwarte mud 2:30. Viermaal vertelt over niet neer buigen van Iblis voor de mens.
Veel van de goddelijke eigenschappen kunnen gevonden worden in de schepping , ofschoon God is hun oorsprong en vervolmaking. God is de al horende, 2:127; ede alziende, Koran 17:1, benoemt ook voor mensen gehoor en gezicht, Koran 32:9. terwijl anderen levend mogen zijn, omdat de Levende, Koran 2:255 ook de gever is van het leven, Koran 41:39.
Anderen mogen barmhartig zijn maar God is de meest barmhartige Koran 7:151 en de meest rechtvaardige van de rechters, Koran 95:8.
God alleen omvat alle dingen Koran 3:120; 2:115. terwijl anderen alleen omvatten wat God wil, Koran 2:255. God alleen is alwetend, Koran 2:32 en andere weten alleen zoveel als wat God hen leert.
Op het moment van de schepping, leert God Adam de namen van de dingen iets wat de engelen niet weten en god vernedert dan de engelen door hen hun betrekkelijke onwetendheid te demonstreren, Koran 2:31-33.
IN HET SCHEPPEN OPENBAART GOD
Gods eerste openbaring is in de schepping. Juist zoals de scheppende activiteit van God continue is en niet beperkt is tot het eerste moment, benadrukt de Koran dat God constant voorziet van tekenen, die manifesteren alles wat wij behoeven te weten over God of ober om juiste plaats in relatie tot God. De natuurverschijnsel die op de Schepper wijzen zijn te begrijpen voor ieder die intelligentie heeft en te beantwoorden met reflectie erop (die tekenen nl.) met getrouwe overgaven (iman, islam). De levenloze schepping zelf erkent en onderwerpt zich aan Gods soevereiniteit: Hebben zij soms niet gezien naar wat God aan dingen geschapen heeft waarvan schaduwen naar recht en links bewegen zich neerwerpend voor God in onderworpenheid? [Het op en neergaan van de schaduwen van bijvoorbeeld bergen en bomen moet worden opgevat als een zich (deemoedig) neerbuigen voor God] 16:48, vgl. 13:15(16). mensen echter geven weinig aandacht aan de duidelijke bewijzen van Gods soevereiniteit. Zij zijn onachtzaam, 7:136 (132), ‘zij hebben Gpod vergeten en nu heeft Hij hen vergeten, 9:67 (68).Ofschoon zij zich tot God wenden als hun leven in gevaar zijn, totdat die weer voorbij is: ‘En wanneer zij aan boord van schepen gaan dan roepen zij God dat zij hun godsdienst op hem instellen. Doch wanneer Hij zij veilig aan land gezet zijn, dan weten zij niets beter te doen dan gaan zij genoten geven’, 29:65; En wanneer de mens rampspoed overkomt roept hij zijn Heer, zich boetvaardig tot hem wendend. Dan wanneer Hij hem met weldaad begunstigt. vergeet hij wat hij tevoren placht aan te roepen ...39:8 (11).
GODS BOODSCHAPPERS
De overvloedig openbaring in de natuur faalde om de juiste respons te bewerkstelligen van mensen. . Zij herinneren zich nauwelijks de gezworen getuigenis van Gods uniciteit en soevereiniteit, (en denken niet over de evidenties die hen omringen. Zelfs de eerste mens werd al gevonden ontrouw te zijn aan het verbond dat god met hem maakte: E wij hadden toch vroeger Adam verplicht (ver vand e verboden boom te blijven en niet naar Satan te luisteren). Maar hij vergat waartoe hij verplicht was. En wij vonden bij hem geen vastbeslotenheid om de rechte weg te bewandelen. 20:115 (114).
Daarom zond God boodschappers om te waarschuwen voor de consequenties.: de mensen te herinneren aan hun verbond. (gouden kalf) 7:148. De boodschappers herinneren de mensen aan Gods zegen en de tekenen rondom hen. Zij roepen de mensen tot geloof, 40:10, tot redding . 40:41(44) en tot de rechte weg/leiding 7:148 (146).
De boodschappers zijn ook belast met te vertellen en met uitleg aan hun volk de geschiedenis van Gods handelen met de mensheid de geschiedenis van profetie en het lot van de naties die voor hen zijn voorbijgegaan: ‘Wij hebben toch tekenen (verzen) tot u neer-gezonden die alles duidelijk maken en een voorbeeld (uit de geschiedenis) van diegene die voor u gegaan zijn en een vermaning voro de godvrezenden,’ 24:34.
In de Koran bezoekt God steeds opnieuw de tekenenen in de natuur en de geschiedenis met een serie van formules een refrein met het gewenste respons: Misschien zou je. Zul je niet?
De werkwoorden in deze drie refreinen zijn treffend intellectueel: leren, nadenken, redeneren, herinneren, opletten , inzien, denken.
De tekenen van God, verweven in de natuur, gemanifesteerd in de geschiedenis gerepeteerd in gedetailleerd door de boodschappers van God, zijn bedoeld om aan de mensen te openbaren een zich in de aard van de dingen, die alleen God bezit. Zij moeten gelezen worden en de passende conclusie daaruit getrokken. Zodra deze transformerende kennis is verworven is het ondenkbaar dat mensen dat mensen zouden terugkeren tot hun eigen ongeïnformeerde ideeën (ahwa) over hoe dingen zijn: ‘De joden en de christenen zullen niet tevreden zijn zolang gij niet hun belijdenis volgt. Zeg: de rechte leiding is alle die van God. Zult gij echter na al het weten dat wij u vanwege God toegekomen is, uw persoonlijke neigingen volgen (en het eware geloof opgegeven, dan hebt hij tegenover God vriend noch helper. . 2:120 (114).
De tekenen die Gods openbaring volgen in de natuur en de geschiedenis komend herhaaldelijk tot de mensen, als het ware, in de vormen van verzen van de schriften die herinneren en gereciteerd moeten woerden. Het doel van Gods herhaaldelijk kiezen van boodschappers en hen met de boodschap toevertrouwen is reeds duidelijk in de tekenen rondom hen. Het zou gezegd kunnen worden dat er geen wezenlijk verschil is tussen de verzen ) in de Koran of de historische tekenen (verzen ). die alle zijn daar om de vergeetachtige en de onoplettende te herinneren aan de fundamentele waarheid van Gods soevereiniteit en grenzeloze zorg.
Wij hebben het scheppen van de hemel en de aarde ‘ voor niets gedaan’, ijdel, 38:27 (26).
De koran roept de mensen op te delen van de bewondering en ervan te leren:, /7:54-56;
‘Aldus bedienen Wij os van de tekenen voor lieden die dankbaar zijn, 7:58(56).
Daar is werkelijk een exempel voor lieden van inzicht, 24: 44. (24:43,44);
‘En Hij is het die voor u de nacht bestemd heeft tot een bekleding en de slaap tot rust en die de dag gemaakt heeft tot herrijzing. En Hij is het die de winden vooruitgezonden heeft als verkondigers van Zijn barmhartigheid. En Wij doen uit de hemel rein water nederdalen om daarmede een dode streek levend te maken en om ermede te drenken kuddedieren en mensen die Wij geschapen hebben in grote getale. En Wij hebben ons in hun midden van haar [de openbaring of de regens] bediend opdat zijn gemaand zouden worden doch de meesten der mensen willen niets anders dan ondankbaarheid. 25: 47-50, Vgl. verder /25: 53, 54, 61, 62; /26:7;
‘Hij heeft de hemelen geschapen zonder stutsel dat gij kunt zien en Hij heeft in de aarde pijlers geslagen dat zij niet met u zou wankelen en Hij heeft op haar allerlei gedierte verspreid. En Wij hebben uit de hemel water doen nederdalen waarna Wij op haar allerlei soorten hebben doen uitspruiten. Dit is de schepping Gods. Toont Mij nu wat zij die buiten Hem zijn geschapen hebben. Neen onrecht-doeners zijn in klaarblijkelijke dwaling, 31:10 (9); 35:13. en bewaarder: ‘Hij zei: Zal ik u op andere wijze met hem vertrouwen dan zoals ik u vertrouwd heb met zijn broeder voor dezen. Doch God is de beste behoeder en Hij is de barmhartigste der erbarmers, 12:64; ... Mijn Heer is over alle ding behoeder;, 11:57.
Hoop (*) en geduld, volharding (trust, patience) helpen een gelovige gedurende momenten van beproeving.
En God heeft de hemelen en de aarde waarachtig geschapen en opdat ieder ziel vergolden worden wat zij vergaard had zonder dat hun onrecht wordt gedaan: 45: 22 (21).
HET BESCHOUWEN VAN DE SCHEPPING
‘Natuurlijke theologie’.
Er is veel te ontlenen aan het beschouwen van de schepping (+ soefisme over de mens). Mij spreekt de blomme een tale, Guido Gezelle.
.. Hij heeft de zon en de maan dienstbaar gemaakt een ieder lopende tot een vastgestelde termijn. Hij voert het bestier en zet tekenen duidelijk uiteen opdat gij wellicht zult verzekerd worden van de ontmoeting met uw Heer. 13: 3.
‘In de schepping der hemelen en de aarde en in het opeenvolgen van de nacht en de dag en in de schepen die over de zee varen met wat de mensen baat en in het water dat go uit de hemel heeft doen nederdalen zodat Hij daarmede de aarde heeft leven gemaakt nadat zij op haar allerlei dieren heeft verspreid en in het bestuur van de winden en de wolken die dienstbaar zijn gesteld tussen de hemel en de aarde daar zijn waarlijk tekenen voor lieden die verstandig zijn, 2: 163, 164 (158, 159).
De Koranische natuurlijke theologie heeft zowel ethische als theologische implicaties.
DE MORELE IMPLICATIES VAN GOD ALS SOEVEREIN EN SCHEPPER
Iblis in het bijzonder, 7:12 11); 38:76 (77) en de djinn, in het algemeen, 15:27, 55:15 (14) zijn geschapen uit vuur. De mens anderzijds is geschapen uit stof, 30:20 (19), dit wordt speciaal verklaard van Adam en Jezus in 3: 59 (52), Uit haar heen Wij u geschapen en in haar zullen Wij u doen terugkeren en uit haar zullen Wij u uitbrengen voor een twee maal (de aarde, (ard) 20:55 (57) uit klei/leem, 6:2.
Ik ben beter dan hij., Gij hebt mij van vuur geschapen en Gij hebt hem van leem geschapen, 7:12 (11);
‘Die wel gemaakt heeft alle ding dat Hij schiep. Hij heeft de schepping van der mens de eerste maal begonnen uit leem, 32:7; Toen uw heer zei tot de engelen; Ik ga nageslacht scheppebn van leem. 38:71. Hij (duivel) zei: Ik ben beter dan hij. Gij hebt mnij geschapan van vuur en Gij hebt hem gescghapen van leem., 38:76 (77) Vgl. neerwerpen voor wat gemaakt is uit leem, 17:61 (63).
‘ Indien gij (Mohammed) u verwondert dan is verwonderlijk dat zij (ongelovigen) zeggen: Zullen wij soms wanneer wij stof zijn geworden ons bevinden in een nieuwe schepping?’13:5;
‘En zij zeggen: Wanneer wij verloren zijn gegaan in de aarde zullen wij dan waarlijk deel hebben aan een nieuwe schepping? neen zij zijn ongelovig aan de ontmoeting met hun Heer , 32:10 (9). ‘ Smaakt dan de straf daarvoor dat gij de ontmoeting van deze uw dag hebt vergeten. 32:14.
‘En diegene die ongelovig zij zeggen: Zullen wij u tot een man (Mohammed) brengen, die u verkondigt dat hij wanneer gij eerst gestorven zijt en geheel en al vergaan, weer in een nieuwe schepping opnieuw tot leven komt?’ 34:7
‘Dat is hun vergelding daarvoor dat zij ongelovig waren aan Onze tekenen en zeiden: waneer wij zijn geworden beenderen en overschot zullen wij dan waarlijk worden opgewerkt als een nieuwe Schepping? En hebben zij soms niet gezien dat God die geschapen heeft de hemelen en der aarde machtig is iets aan hen gelijks te scheppen en dat Hij voor hen een termijn heeft gesteld waaraan geen twijfel is? Doch de onrecht-doeners willen niet anders dan ondankbaarheid, 17:98, 99 (100, 101).
-----------------------------------------------------------------------------------------------
verschenen in Roodkoper december 2008
Christiaan van Nispen tot Sevenaer S.J. Christenen en moslims. Confrontatie of dialoog. (Averbode). 2006. Oorspronkelijk in het Frans geschreven en inmiddels in het Engels, Italiaans, Indonesisch en Arabisch verschenen.
In 1962 ging Christiaan van Nispen als Jezuïet naar Cairo, het hart van de Arabische moslimse wereld. Hij specialiseerde zich op het terrein van de Arabische filosofie en islamologie. Sinds 1964 is hij als hoogleraar aan de Koptisch Katholieke universiteit in Cairo. Hoewel wat nationaliteit betreft nog steeds Nederlander, is hij de Egyptenaar een Egyptenaar geworden.
Een van zijn docenten Arabisch, een medebroeder in Libanon, is bepalend geworden voor zijn latere levenshouding. Deze vertelde ooit: sommige mensen leren Arabisch om te kunnen mededelen wat ze te zeggen hebben: dat is al uitstekend. Maar anderen leren die taal allereerst om door die taal verrijkt te worden. Maar vooral cruciaal en bepalend voor zijn leven is geworden wat deze zelfde priester zei over de opstelling tegenover de islam. Ook toen al bestond er in Libanon - weliswaar nog jaren voor het uitbreken van de Libanese burgeroorlog (1975-1990) - vaak veel wederzijdse negatieve visies van christenen en moslims op elkaar. Zo spraken christenen op een negatieve manier manier over een bepaalde volkswijk in Beirut, Basta, een moslimbuurt die zij als een ‘smerige buurt’ beschouwden. Zijn docent zei daarover: Misschien is het in Basta wat viezer dan in andere buurten, daar blijf ik buiten. Maar ik weet wel dat men zo niet behoort te spreken over mensen van wie men houdt!’. Deze woorden zijn voor hem een maatstaf geworden om na te gaan hoe te kijken, welke houding aan te nemen, en op wat voor wijze te spreken. Deze uitspraak hield voor hem een heel programma in en hij ontdekte steeds opnieuw hoezeer daarmee een houding van het hart, een geestelijke stellingname wordt uitgedrukt.
In dit boek wordt op geheel persoonlijke wijze verteld welke ontwikkeling hij heeft doorgemaakt: zijn ontdekkingstocht naar het hart van de islam. Hij leerde kijken door andermans ogen, bijvoorbeeld de kruistochten door Arabische ogen te bezien, een periode die zo’n sterk stempel heeft gedrukt - en dat nog steeds doet - op het collectief historisch geheugen van beide partijen. Wonden uit het verleden zijn vaak wederkerig. Voor beide partijen bestaat de noodzaak van genezing. De vicieuze cirkel van wederzijds wantrouwen en wederzijdse beschuldigingen moet doorbroken worden, en een fundament gelegd van wederzijds vertrouwen. Voor goed dient de weg van de beledigende, onvruchtbare en het geloof onwaardige polemieken verlaten te worden.
In een Arabisch islamitisch christelijk handvest ‘De dialoog en het gemeenschappelijk leven’ van na de elfde september 2001 staat: Dialoog blijft niet beperkt tot burgers van hetzelfde vaderland. ‘Het is ook een dialoog tussen gelovigen die hun streven zien als de praktische gestalte van hun gemeenschappelijke godsdienstige waarden, welke in hun ogen ten grondslag liggen aan de zin van het pluralisme, de kennis van elkaar, de absolute waardigheid van de mensen en de waarden van gerechtigheid, recht, liefdadigheid, genegenheid, liefde, erbarmen alsmede de opbouw van de aarde. In dit stuk wordt gewaarschuwd tegen spreken met dubbele tong (tegen aanhangers van andere godsdiensten enerzijds en de eigen achterban anderzijds) en de huichelachtigheid van wollig taalgebruik.
Het hele boek getuigt van een en al oefening in fijnzinnigheid. Karakteristiek is dat het boek is opgedragen aan de nagedachtenis van Mahmud Ragab. ‘Mijn broer in God, wiens vriendschap aan de bron ligt van dit boek.
Door dit boek wil hij anderen laten delen in wat hij ontdekt heeft - over de islam en de moslims - en de overtuigingen die hij verworven heeft. Hij ontwikkelt zijn visie op de onderlinge verhoudingen tussen christenen en moslims, waarbij voor hem de concrete contacten de voorwaarden zijn voor elke dialoog. Naast allerlei wetenschappelijke contacten zoals die met het Egyptisch Filosofische gezelschap - maakt hij zelf deel uit van een bepaalde Religieuze Broederschap. Ook is hij lid van een Egyptische commissie voor gerechtigheid en vrede, een groep van mensen die samen willen bijdragen aan het bouwen aan de betere samenleving, een groep die concreet het medeburgerschap wil beleven. Die commissie is een teken geworden van de aanwezigheid van de kerk in het openbare leven van de Egyptische samenleving.
In 1996 verscheen - in het Frans - Van Nispens omvangrijke werk over een van de invloedrijkste moderne Koran commentaren uit de eerste helft van de twintigste eeuw. In dit boek schrijft hij hoe het wetenschappelijk werk van de Egyptische Koran geleerde, Nasr Abu Zaid, een hoogleraar die meer dan tien jaar geleden asiel kreeg in Nederland (Leiden), vanwege zijn kritische studies over de Koran. Hij vertelt hoe die studies ondanks alle commotie in Egypte tot een discussie heeft geleid die voor iedereen uiterst vruchtbaar was. De weerstand die wordt opgeroepen door een vernieuwend religieuze wijze van denken, en een nieuwe hermeneutiek van het heilige Boek, een nieuwe benadering van de Koran, is naar zijn mening allereerst een culturele kwestie. Een soortgelijke situatie treft men ook aan in de Koptisch Orthodoxe kerk. Ook daar worden de gezag dragers afgeschrikt door de moderne kritische (Bijbel) exegese. Hij constateert toch in Egypte wel degelijk beweging op het gebied van het religieuze denken. De kritische geschriften op het terrein van de uitleg van de Koran van Nasr Abu Zaid blijven in Egypte gelezen worden, evenals die van diens collega’s die Nasr aanpak volgen. Van Nispen citeert in dit verband de beroemde moderne Pakistaanse Koran geleerde Fazlur Rahman - een geruchtmakende en tegelijkertijd zeer invloedrijke moderne moslimse Korangeleerde, die ooit gezegd heeft: Wil een vernieuwend hervormend denken succes hebben, dan moet het niet alleen open staan voor wat de modern wetenschap aan verrijking en uitdagingen te bieden heeft, maar tegelijkertijd ook stevig geworteld zijn in het islamitische erfgoed.
Steeds blijkt hoezeer de geestelijke dimensie centraal staat voor betrokkenen, zowel moslim als christenen. Door een van de deelnemers van de ‘Religieuze Broederschap’, een oud minister van godsdienstzaken en oud rector van de universiteit al-Azhar, de belangrijkste moslim-universiteit in de Arabische wereld, werd ten behoeve van de groep een gezamenlijke gebed opgesteld. Dit gebed geldt tevens als het handvest van de beweging:
God, het is tot U dat wij ons richten,
U bent het op wie wij vertrouwen,
U bent het om wiens hulp wij smeken,
en U bent het die wij smekend vragen
aan ons de kracht te schenken van het geloof in U
en de juiste levenswijze onder leiding van
uw profeten en gezondenen.
En wij smeken U, o God, ieder van ons
trouw te maken aan zijn geloof en godsdienst,
zonder de bekrompenheid waarmee wij onszelf benadelen,
en zonder het fanatisme dat nadelig is voor onze landgenoten.
Wij vragen U, onze Heer, met grote aandrang
onze religieuze broederschap te willen zegenen, en te bewerken dat oprechtheid de leidsman moge zijn op ons pad.
gerechtigheid het doel wat wij daarin nastreven,
en vrede de weldaad die wij daarin vinden:
o Levende, o Eeuwige,
o Gij, aan wie de roem en de eer toekomt.
Amen.
De geestelijke dimensie bij elke ontmoeting staat voor Christiaan van Nispen steeds centraal. Het geestelijke leven als plaats waar moslims en christenen elkaar ontmoeten. Samen staande voor God, en daarom samen opkomend voor de mens.
-----------------------------------------------------------------------------------------------
Uit : Al Nisa 2008
Prof. Dr. Anton Wessels ontving zijn opleiding op het terrein van de theologie en godsdienstwetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam, de Rijks Universiteiten van Utrecht en Leiden en de Cairo Universiteit in Cairo (Egypte). Hij schreef een proefschrift over het beeld van de profeet Mohammed in de Moderne Arabische Literatuur. (1972) Van 1971-1978 was hij associate professor voor verhouding Islam en Christendom aan de Theologische Hogeschool in Beirut, Libanon en van 1978-2003 hoogleraar aan de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit Amsterdam op het terrein van de de verhouding van culturen - ook niet-westerse - en op het gebied van de godsdienstwetenschap in het bijzonder de islam. Enkele van zijn publicaties zijn: Kerstening en ontkerstening van Europa. Wisselwerking tussen evangelie en cultuur. (Ten Have) Baarn 1994. De Koran verstaan. (J.H. Kok) Kampen vijf drukken sinds 1986. Islam verhalenderwijs. (Uitgeverij Nieuwe Zijds) Amsterdam 2002 (tweede druk). Gelukkig in de Akbarstraat. (Ten Have) Kampen 2004.
In dit artikel wordt zowel naar de Bijbel als de Koran verwezen. Voor wie het Arabisch niet macht is kan gebruik maken van vertalingen als die van Fred Leemhuis. Wat de Bijbel betreft kan aan de Nieuwe Bijbel vertaling gedacht worden. Deze en andere vertalingen bevatten ook een inhoudsopgave van het Oude en Nieuwe Testament waardoor kan men gemakkelijk verwijzingen uit dit artikel naar bijvoorbeeld naar Bijbelboeken als Samuel, Koningen, Jesaja en Sefanja of de Psalmen en Mattheus en Lukas kan terugvinden.
JODEN, CHRISTENEN EN MOSLIMS ZIJN VERBONDEN
In 1989 werd ik uitgenodigd in het Instituut voor sociale studies in Den Haag een lezing te houden naar aanleiding van het boek De Duivels verzen van Salman Rushdie en met name wat hij daarin schreef over de profeet Mohammed. In het gehoor van voornamelijk islamitische studenten waren er twee, zo bleek tijdens de vragenronde, die vonden dat ayatollah Khomeini gelijk had, dat Salman Rushdie gedood moest worden. Mijn spontane antwoord aan deze twee - waarop zij zwegen - was toen: ‘De Koran is niet van U, de Bijbel is niet van mij. Mohammed is niet van U, en Jezus is niet van mij. Maar wij staan in de gemeenschappelijke traditie van de mensheid. Profeten hebben tot ons gesproken en van ons wordt een respons, een antwoord verwacht.’
Geen van drieën, jood, christen of moslim, moet denken dat hij of zij een patent heeft op respectievelijk Mozes/Musa, Jezus/’Isa of Mohammed. Geen van drieën heeft het alleen- vertoningsrecht op de waarheid. Wij doen er alle drie goed aan om onze eigen en elkaars boeken en profeten serieus te nemen en naar elkaar te leren luisteren. Joden, christenen en moslims weten zich verbonden met een profetische traditie die met Abraham begint en via Mozes en Jezus uitloopt op Mohammed. Zo leert het de Koran. Mohammed ziet zich zelf staan in de profetische traditie zoals die in de Bijbel te vinden is. Daarom riep hij joden en christenen op om hem en zijn boodschap - later neergelegd en bijeengebracht in de Koran - te aanvaarden.
Die erkenning is echter, op uitzonderingen na, bij vele joden en christenen toen en later uitgebleven. Er waren ontmoetingen en gesprekken van de profeet Mohammed met joden en christenen. Beroemd is die ontmoeting tussen de profeet Mohammed en een delegatie van christenen uit Jemen waarbij over Jezus gesproken werd. In 630 kwamen deze christenen, onder wie een bisschop, uit Nadrjan de profeet in Medina opzoeken. Nadjran was ooit een van de heilige steden voor Arabische christenen in het Arabische schiereiland. De profeet Mohammed beschouwde deze christenen die bij hem kwamen als gelovigen. Hij probeert hen ook van de echtheid van zijn eigen zending te overtuigen. In die ontmoeting werd gesproken over het verstaan van de betekenis van Jezus. De ontkenning dat Jezus goddelijk zou zijn roept van de zijde van de christelijke delegatie verzet op. Beide partijen kunnen het niet met elkaar eens worden. De profeet Mohammed daagt de christenen dan uit om God te laten beslissen via een Godsgericht, een soort vuurproef, wie gelijk heeft en de waarheid spreekt. De christelijke delegatie ziet liever van een dergelijk proef af. Dan wordt er met de christelijke delegatie van Nadjrân een verdrag gesloten, en de uiteindelijke beslissing aan God overgelaten: 'God zal het oordeel vellen tussen u op de dag der opstanding over datgene waar gij het over oneens waart', 22:69 (68).1
Erkenning van elkaars heilige boeken en profeten
Het zou erg belangrijk zijn zowel in ons land als wereldwijd dat deze drie familieleden van Abraham/Ibrahim - joden, christenen en moslims - met elkaar in gesprek gaan over de eigen en elkaars ‘heilige boeken.’ Nu is het zo dat volgens de Koran de boodschap die Mohammed bracht wezenlijk dezelfde is als die waarmee Mozes en Jezus kwam. Aan Mozes werd de Thora/Tawra gegeven, aan Jezus de Indjil en zo aan Mohammed de Koran. In die drie boeken gaat het in essentie om dezelfde boodschap van dezelfde God. Er is immers geen andere God dan God? Maar de meeste joden en christenen erkennen dit niet en vinden niet dat Mohammed diezelfde boodschap heeft gebracht. Als zij weigeren die boodschap te aanvaarden geeft de Koran als reden voor die weigering het feit dat joden en christenen hun eigen boeken niet goed lezen en uitleggen. Joden en christenen zouden met hun eigen boeken geknoeid hebben. Het woord dat voor die beschuldiging gebruikt wordt luidt ‘verdraaiing’ (tahrif), namelijk van de teksten van de Bijbel. Wat bedoelt de Koran daarmee? Soms wordt gezegd dat daarmee bedoeld wordt dat de huidige tekst zoals die voor ons ligt niet meer de eigenlijke Thora/ Tawra en het oorspronkelijke Evangelie/Indjil is. Als die uitleg gevolgd wordt dan wordt het gesprek wel erg moeilijk. Maar de meer algemene islamitische uitleg is dat de Koran daarmee bedoelt, dat er niet met de tekst zelf maar met de uitleg van de tekst werd en wordt geknoeid. Er is natuurlijk niets mis mee met elkaar over die uitleg van teksten te spreken. Zo hebben Joden specifieke vragen aan christenen ten aanzien van hun uitleg en omgekeerd, zo geldt het ook tussen christenen en moslims. Een belangrijke voorwaarde voor een vruchtbaar gesprek is dat moslims de Bijbel serieus nemen als openbarings - boeken van God en dat joden en christenen op hun beurt de Koran ernstig nemen.
Moslims erkennen op grond van de Koran dat Mozes en Jezus grote profeten zijn. Maar hoe zit dat van de zijde van joden en christenen ten opzichte van Mohammed? Meestal wordt ontkend dat hij profeet is. Het is mijn overtuiging dat het cruciaal is dat joden en christenen erkennen dat ook Mohammed in de rij van de profeten thuis hoort.
Soms werd dat in het verleden ook wel gezegd. De beroemde joodse denker Maimonides (1135-1204) is daar een voorbeeld van. Hij werd geboren in Cordoba en stierf in Cairo. Hij leefde en werkte in het Moorse Spanje een tijdlang een toonbeeld van symbiose van joden, christenen en moslims. Hij is beroemd geworden met zijn oorspronkelijk in het Arabsich (!) geschreven boek De gids der verdoolden. In Nederland waar het geestelijke klimaat soms zo lijkt te verwilderen kan Maimonides een belangrijke gids zijn. Hij dacht in zijn tijd en in zijn maatschappij na over de multiculturele samenleving en schreef: 'De Moslems zijn in het geheel geen afgodendienaars en zij verkondigen op juiste wijze de volstrekte eenheid van God'. 'Het gaat het menselijk denken te boven om de plannen van de Schepper te peilen. Want onze wegen zijn niet Zijn wegen, noch onze gedachten Zijn gedachten. Alle zaken die betrekking hebben op Jezus van Nazareth en de Ismaëliet (Mohammed) die na hem kwam diende duidelijk de weg van de koning Messias om de hele wereld voor te bereiden om God eensgezind te aanbidden, zoals geschreven staat: 'Dan zal ik de lippen van de volken rein maken, zij zullen de naam van de Heer aanroepen, ze zullen hem dienen, zij aan zij, Sefanja, 3:9.‘2 Maimonides verwijst hier naar de Bijbel waar de verwachting uitgesproken wordt dat de verwachte messias (masih), een door Godgezalfde betekent dat, als werktuig in Gods hand recht en gerechtigheid op aarde zal brengen.
Kalief of koning?
Waarover kunnen de drie - jood, christen en moslim - dan samen spreken? De Bijbel bestaat volgens de christelijke benaming uit twee delen: het Oude en het Nieuwe Testament. De joden noemen het Oude Testament Tenach. Die afkorting slaat op de drie delen waaruit het boek bestaat: de Thora (de eerste vijf boeken van de Bijbel; de zogenaamde boeken van Mozes), de profeten en de geschriften. Tot het geschriften behoort bijvoorbeeld het boek van de Psalmen. De Koran noemt dit eerste deel van de Bijbel Tawra. Dat woord is uiteraard verwant met Thora, maar omvat meer dan alleen de verwijzing naar de eerste Bijbelboeken, maar ook andere delen van het Oude Testament. Het Nieuwe Testament wordt door moslims Indjil genoemd waarin je gemakkelijk het woord Evangelie kan herkennen.
Wat is nu de boodschap van Abraham tot en met Mohammed met betrekking tot de wereld, de aarde die wij mensen bewonen? In het scheppingsverhaal in de Koran deelt God in de vergadering van de engelen zijn voornemen mee om de mens te scheppen. Hij wil de mens zijn plaatsvervanger, zijn stede-houder, vice-regent (kalief) op aarde maken. De engelen reageren verontwaardigd met: ‘Zult gij daar één instellen die verderf op aarde zal brengen en bloed storten, Koran, 2: 30-39 (28-37). Je kunt moeilijk ontkennen dat de engelen een punt hebben. Maar God antwoordt hen dat Hij weet wat zij niet weten. Je kunt je moeilijk voorstellen dat God niet wist dat de mens bloed zou vergieten op aarde. Toch blijft Hij bij zijn voornemen, heeft fiducie , om zo te zeggen, in zijn project mens en schept de mens, man en vrouw. Maar dan verschijnt Gods tegenstander op het toneel, satan of Iblis , d.w.z. degene die de zaak in het honderd wil gooien. Deze fluistert de mens boze gedachten in en stelt hem in plaats van het plaatsbekleder-schap van God, de heerschappij, het koningschap in het vooruitzicht. Koran 20:120 (118). In het Nieuwe Testament wordt over een dergelijke poging van Satan gesproken om Jezus te verzoeken. ‘De satan voert Jezus naar een zeer hoge berg. Laat hem alle koninkrijken van de wereld in al hun pracht zien en zegt dan: Dit alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt. Maar Jezus weerstaat deze verzoeking: en zegt: “Ga weg, satan! Want er staat geschreven: ‘Aanbid de Heer Uw God, vereer alleen hem” (Mattheus 4: 8-10).
Nu is een ‘koning’ in de Bijbel en de Koran vaak niet een onschuldige vorst die, zeg maar, linten doorknipt of zo. Met koningschap wordt meestal een onrechtvaardig koningschap bedoeld, iemand die onrecht doet, verderf brengt op aarde. De bedoeling van dit verhaal is om duidelijk te maken dat volgens de Bijbel en de Koran Adam, dat wil zeggen elke mens, elcerlic, voor de keuze staat: wat wil hij of zij? Een rechtvaardige plaatsbekleder van God op aarde zijn (kalief), of een onrechtvaardige koning? De profeten van Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed komen steeds op dezelfde opdracht aan de mens terug. Zij roepen steeds weer op om te breken met onrecht en weg te trekken uit het land / gebied / stad van het onrecht - Exodus is het woord dat in de Bijbel gebruikt wordt en hidjra het woord dat in de Koran wordt genoemd - en vervolgens op weg te gaan naar het land/ stad, waar gerechtigheid moet worden gedaan.
Bevrijdingsboodschap van de profeten Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed
Abraham staat in het tweestromenland (wat nu Irak is) tegenover de onrechtvaardige koning Nimrod, Koran 2:258 (260)). Deze vorst wordt de eerste geweldpleger op aarde genoemd (Genesis 10:8). Abraham moet breken met het onrecht daar wegtrekken uit dat gebied, en op weg gaan daar naar een land, aarde, stad waar gerechtigheid zal worden gedaan.
Voor Mozes in Egypte herhaalt zich de geschiedenis als het ware. Mozes moet breken met het onrecht van de Farao/ Firawn van Egypte, de tirannieke, arrogante heerser, Koran 79:17; vgl. Koran 22:24, 34, die verderf op aarde aanricht, Koran 28:5. Mozes moet met zijn volk wegtrekken, Koran 7:141; 20:80 en op weg gaan naar het beloofde land, waar de verdrukten recht zal worden verschaft, Psalm 146:7.
Jezus staat in zijn tijd in Jeruzalem in Palestina. Israel tegenover koning Herodes. Hij moet ook breken met het onrecht van de stad Jeruzalem en weg-trekken. Als Jezus - in een visioen - Mozes en de profeet Elia ontmoet, spreekt hij met beiden over zijn ‘uittocht’ , Exodus, uit Jeruzalem, Lucas 9: 30,31. Hij moet zo uitredding, bevrijding bewerkstelligen.
De profeet Mohammed moet op zijn beurt breken met de onrechtvaardige leiders van Mekka. Hij volvoert de hidjra, het equivalent van Exodus. Mohammed breekt met de stad van het onrecht en gaat naar een nieuwe stad, Medina (=stad), die de bijnaam ‘lichtstad’ (Medinat al-munawwara) zal krijgen, een stad waar recht zal moeten worden gedaan.
Hoe is de nieuwe land, de aarde en de stad bedoeld?
Wat wil God dat er gebeurt na de bevrijding als de volgelingen van de profeten in het beloofde land, of de nieuwe stad zijn aangekomen? God wil wél doen aan hen die onderdrukt werden in het land (Egypte) en hen in dat beloofde land tot leidslieden maken. Zij zullen het land beërven en hun macht vestigen in het land, Koran 28:5 (4), ‘de onderdruk-ten der aarde’ zullen leidslieden worden, Koran 7:141. Want als zij die Exodus of die hidjra hebben meegemaakt, bevrijd zijn uit de onderdrukking, worden zij aangesteld tot leiders om goed te doen en zich houden aan alle geestelijke en sociale verplichtingen (Koran 21: 73).
Maar hoe gaat het in de praktijk met degenen die Abraham en Mozes uit respectievelijk het Tweestromenland en uit Egypte gevolgd zijn? Wel het kan goed gaan met koningen in het land. Koning David /Da’ud is daar een voorbeeld van. Treffend genoeg wordt hij in de Koran dan ook kalief genoemd! Koran 38:26 Dus je kunt wel ‘koning’ zijn, als je maar koning bent op de manier van kalief, plaatsbekleder Gods, iemand die recht en gerechtigheid doet, zoals God de mens vanaf de schepping heeft bedoeld. Maart werd echt na de bevrijding altijd een rechtvaardige samenleving gevormd? Dat was wel de bedoeling. Maar gebeurde dat ook? Het schokkende is dat het al heel spoedig het in 't beloofde land dezelfde kant opgaat als met onrechtvaardige vorsten zoals de farao van Egypte. Het is voor het verstaan van Bijbel en Koran goed te beseffen dat alle profeten tot en met Mohammed toe zich in de eerste plaats heel kritisch zich opstellen ten opzichte van het eigen volk, tot de eigen gemeenschap. Als heel spoedig na aankomst in het beloofde land wordt tegen het advies van de profeten in om te beginnen met Samuel, 1 Samuel 8; Koran 2:246 (247) gekozen voor een erfelijk koningschap met generaals, militaire experts, belastingen en dwangarbeid. De grote 'vredevorst' Salomo/ Sulayman wordt op zijn beurt zelf een farao! En dat leidt ertoe dat de mensen onmiddellijk na de dood van koning Salomo opgeroepen worden tot een nieuwe bevrijding, een nieuwe Exodus, 1 Koningen 12: 16.
Zo worden de eerste opvolgers van Mohammed kaliefen genoemd en de eerste vier heten 'recht-geleide kaliefen'. Maar dat blijft helaas niet zo. Zeker ook daarna noemen deze leiders zichzelf nog wel kaliefen. Maar zijn het ook kaliefen zoals God bedoeld heeft? Zodra er een nieuw kalifaat ontstaat in Damascus, worden die kaliefen door de gewone mensen als koningen gelabeld en waarom? Omdat hun heerschappij een onrechtvaardige en onderdrukkende heerschappij was geworden!
Actualiteit van de Bijbel en Koran voor alle drie
De profetische boodschap van alle drie boeken blijft actueel voor joden, christenen en moslims. De profeten Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed waarschuwen ons dat in het beloofde land, in de beloofde stad mis kan lopen en ook vaak loopt. De beloofde stad kan op haar beurt weer tot een stad van onrecht worden. Jeruzalem kan een Sodom en Gomorra worden! (Jesaja 9:1). Deze steden waar onrecht geschiedde, Genesis 18, 19. De bewoners luisteren niet naar de boodschap van de profeet Lot, Koran 27: 54- 58 (55-59). Daarom werden deze steden door God gestraft en onderste boven gekeerd en bedolven onder een regen van stenen vanwege het kwaad dat zij hebben bedreven, Koran 11:82 (84); 15:74; 29: 34 (33).
Voor alle drie - jood, christen en moslim- gaat het verhaal van het breken met onrecht, de Exodus en de hidjra, het op weg gaan naar het beloofde land, de beloofde stad verder gaat. De oproep tot ‘ hidjra loopt niet te einde totdat de zon opstijgt van de plaats waar hij ondergaat (zegt overlevering, hadith van de profeet Mohammed).3
Voor wie is dan de aarde bestemd? Wie zullen de aarde mogen beërven? ‘De rechtvaardigen zullen de aarde beërven en zij mogen er blijvend wonen,’ zegt de Psalm 37:29. Dat laatste vers haalt Jezus in de bergrede aan: ‘De zachtmoedigen zullen de aarde beërven.’ (Mattheus 5:5 ). Het is treffend dat juist dat vers - een van de weinigen - door de Koran letterlijk wordt aangehaald: ‘ En Wij [God] hebben neergeschreven in de schriftuur [De psalmen] ... dat de aarde zal beërfd worden door mijn rechtschapen dienaren.’ Koran 21: 105.
Moeten niet alle drie jood, christen en moslim zich steeds weer door deze woorden van de profeten uit hun drie boeken blijvend laten aanspreken?
Christiaan van Nispen tot Sevenaer S.J. Christenen en moslims. Confrontatie of dialoog. (Averbode). 2006. Oorspronkelijk in het Frans geschreven en inmiddels in het Engels, Italiaans, Indonesisch en Arabisch verschenen.
In 1962 ging Christiaan van Nispen als Jezuïet naar Cairo, het hart van de Arabische moslimse wereld. Hij specialiseerde zich op het terrein van de Arabische filosofie en islamologie. Sinds 1964 is hij als hoogleraar aan de Koptisch Katholieke universiteit in Cairo. Hoewel wat nationaliteit betreft nog steeds Nederlander, is hij de Egyptenaar een Egyptenaar geworden.
Een van zijn docenten Arabisch, een medebroeder in Libanon, is bepalend geworden voor zijn latere levenshouding. Deze vertelde ooit: sommige mensen leren Arabisch om te kunnen mededelen wat ze te zeggen hebben: dat is al uitstekend. Maar anderen leren die taal allereerst om door die taal verrijkt te worden. Maar vooral cruciaal en bepalend voor zijn leven is geworden wat deze zelfde priester zei over de opstelling tegenover de islam. Ook toen al bestond er in Libanon - weliswaar nog jaren voor het uitbreken van de Libanese burgeroorlog (1975-1990) - vaak veel wederzijdse negatieve visies van christenen en moslims op elkaar. Zo spraken christenen op een negatieve manier manier over een bepaalde volkswijk in Beirut, Basta, een moslimbuurt die zij als een ‘smerige buurt’ beschouwden. Zijn docent zei daarover: Misschien is het in Basta wat viezer dan in andere buurten, daar blijf ik buiten. Maar ik weet wel dat men zo niet behoort te spreken over mensen van wie men houdt!’. Deze woorden zijn voor hem een maatstaf geworden om na te gaan hoe te kijken, welke houding aan te nemen, en op wat voor wijze te spreken. Deze uitspraak hield voor hem een heel programma in en hij ontdekte steeds opnieuw hoezeer daarmee een houding van het hart, een geestelijke stellingname wordt uitgedrukt.
In dit boek wordt op geheel persoonlijke wijze verteld welke ontwikkeling hij heeft doorgemaakt: zijn ontdekkingstocht naar het hart van de islam. Hij leerde kijken door andermans ogen, bijvoorbeeld de kruistochten door Arabische ogen te bezien, een periode die zo’n sterk stempel heeft gedrukt - en dat nog steeds doet - op het collectief historisch geheugen van beide partijen. Wonden uit het verleden zijn vaak wederkerig. Voor beide partijen bestaat de noodzaak van genezing. De vicieuze cirkel van wederzijds wantrouwen en wederzijdse beschuldigingen moet doorbroken worden, en een fundament gelegd van wederzijds vertrouwen. Voor goed dient de weg van de beledigende, onvruchtbare en het geloof onwaardige polemieken verlaten te worden.
In een Arabisch islamitisch christelijk handvest ‘De dialoog en het gemeenschappelijk leven’ van na de elfde september 2001 staat: Dialoog blijft niet beperkt tot burgers van hetzelfde vaderland. ‘Het is ook een dialoog tussen gelovigen die hun streven zien als de praktische gestalte van hun gemeenschappelijke godsdienstige waarden, welke in hun ogen ten grondslag liggen aan de zin van het pluralisme, de kennis van elkaar, de absolute waardigheid van de mensen en de waarden van gerechtigheid, recht, liefdadigheid, genegenheid, liefde, erbarmen alsmede de opbouw van de aarde. In dit stuk wordt gewaarschuwd tegen spreken met dubbele tong (tegen aanhangers van andere godsdiensten enerzijds en de eigen achterban anderzijds) en de huichelachtigheid van wollig taalgebruik.
Het hele boek getuigt van een en al oefening in fijnzinnigheid. Karakteristiek is dat het boek is opgedragen aan de nagedachtenis van Mahmud Ragab. ‘Mijn broer in God, wiens vriendschap aan de bron ligt van dit boek.
Door dit boek wil hij anderen laten delen in wat hij ontdekt heeft - over de islam en de moslims - en de overtuigingen die hij verworven heeft. Hij ontwikkelt zijn visie op de onderlinge verhoudingen tussen christenen en moslims, waarbij voor hem de concrete contacten de voorwaarden zijn voor elke dialoog. Naast allerlei wetenschappelijke contacten zoals die met het Egyptisch Filosofische gezelschap - maakt hij zelf deel uit van een bepaalde Religieuze Broederschap. Ook is hij lid van een Egyptische commissie voor gerechtigheid en vrede, een groep van mensen die samen willen bijdragen aan het bouwen aan de betere samenleving, een groep die concreet het medeburgerschap wil beleven. Die commissie is een teken geworden van de aanwezigheid van de kerk in het openbare leven van de Egyptische samenleving.
In 1996 verscheen - in het Frans - Van Nispens omvangrijke werk over een van de invloedrijkste moderne Koran commentaren uit de eerste helft van de twintigste eeuw. In dit boek schrijft hij hoe het wetenschappelijk werk van de Egyptische Koran geleerde, Nasr Abu Zaid, een hoogleraar die meer dan tien jaar geleden asiel kreeg in Nederland (Leiden), vanwege zijn kritische studies over de Koran. Hij vertelt hoe die studies ondanks alle commotie in Egypte tot een discussie heeft geleid die voor iedereen uiterst vruchtbaar was. De weerstand die wordt opgeroepen door een vernieuwend religieuze wijze van denken, en een nieuwe hermeneutiek van het heilige Boek, een nieuwe benadering van de Koran, is naar zijn mening allereerst een culturele kwestie. Een soortgelijke situatie treft men ook aan in de Koptisch Orthodoxe kerk. Ook daar worden de gezag dragers afgeschrikt door de moderne kritische (Bijbel) exegese. Hij constateert toch in Egypte wel degelijk beweging op het gebied van het religieuze denken. De kritische geschriften op het terrein van de uitleg van de Koran van Nasr Abu Zaid blijven in Egypte gelezen worden, evenals die van diens collega’s die Nasr aanpak volgen. Van Nispen citeert in dit verband de beroemde moderne Pakistaanse Koran geleerde Fazlur Rahman - een geruchtmakende en tegelijkertijd zeer invloedrijke moderne moslimse Korangeleerde, die ooit gezegd heeft: Wil een vernieuwend hervormend denken succes hebben, dan moet het niet alleen open staan voor wat de modern wetenschap aan verrijking en uitdagingen te bieden heeft, maar tegelijkertijd ook stevig geworteld zijn in het islamitische erfgoed.
Steeds blijkt hoezeer de geestelijke dimensie centraal staat voor betrokkenen, zowel moslim als christenen. Door een van de deelnemers van de ‘Religieuze Broederschap’, een oud minister van godsdienstzaken en oud rector van de universiteit al-Azhar, de belangrijkste moslim-universiteit in de Arabische wereld, werd ten behoeve van de groep een gezamenlijke gebed opgesteld. Dit gebed geldt tevens als het handvest van de beweging:
God, het is tot U dat wij ons richten,
U bent het op wie wij vertrouwen,
U bent het om wiens hulp wij smeken,
en U bent het die wij smekend vragen
aan ons de kracht te schenken van het geloof in U
en de juiste levenswijze onder leiding van
uw profeten en gezondenen.
En wij smeken U, o God, ieder van ons
trouw te maken aan zijn geloof en godsdienst,
zonder de bekrompenheid waarmee wij onszelf benadelen,
en zonder het fanatisme dat nadelig is voor onze landgenoten.
Wij vragen U, onze Heer, met grote aandrang
onze religieuze broederschap te willen zegenen, en te bewerken dat oprechtheid de leidsman moge zijn op ons pad.
gerechtigheid het doel wat wij daarin nastreven,
en vrede de weldaad die wij daarin vinden:
o Levende, o Eeuwige,
o Gij, aan wie de roem en de eer toekomt.
Amen.
De geestelijke dimensie bij elke ontmoeting staat voor Christiaan van Nispen steeds centraal. Het geestelijke leven als plaats waar moslims en christenen elkaar ontmoeten. Samen staande voor God, en daarom samen opkomend voor de mens.
-----------------------------------------------------------------------------------------------
Uit : Al Nisa 2008
Prof. Dr. Anton Wessels ontving zijn opleiding op het terrein van de theologie en godsdienstwetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam, de Rijks Universiteiten van Utrecht en Leiden en de Cairo Universiteit in Cairo (Egypte). Hij schreef een proefschrift over het beeld van de profeet Mohammed in de Moderne Arabische Literatuur. (1972) Van 1971-1978 was hij associate professor voor verhouding Islam en Christendom aan de Theologische Hogeschool in Beirut, Libanon en van 1978-2003 hoogleraar aan de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit Amsterdam op het terrein van de de verhouding van culturen - ook niet-westerse - en op het gebied van de godsdienstwetenschap in het bijzonder de islam. Enkele van zijn publicaties zijn: Kerstening en ontkerstening van Europa. Wisselwerking tussen evangelie en cultuur. (Ten Have) Baarn 1994. De Koran verstaan. (J.H. Kok) Kampen vijf drukken sinds 1986. Islam verhalenderwijs. (Uitgeverij Nieuwe Zijds) Amsterdam 2002 (tweede druk). Gelukkig in de Akbarstraat. (Ten Have) Kampen 2004.
In dit artikel wordt zowel naar de Bijbel als de Koran verwezen. Voor wie het Arabisch niet macht is kan gebruik maken van vertalingen als die van Fred Leemhuis. Wat de Bijbel betreft kan aan de Nieuwe Bijbel vertaling gedacht worden. Deze en andere vertalingen bevatten ook een inhoudsopgave van het Oude en Nieuwe Testament waardoor kan men gemakkelijk verwijzingen uit dit artikel naar bijvoorbeeld naar Bijbelboeken als Samuel, Koningen, Jesaja en Sefanja of de Psalmen en Mattheus en Lukas kan terugvinden.
JODEN, CHRISTENEN EN MOSLIMS ZIJN VERBONDEN
In 1989 werd ik uitgenodigd in het Instituut voor sociale studies in Den Haag een lezing te houden naar aanleiding van het boek De Duivels verzen van Salman Rushdie en met name wat hij daarin schreef over de profeet Mohammed. In het gehoor van voornamelijk islamitische studenten waren er twee, zo bleek tijdens de vragenronde, die vonden dat ayatollah Khomeini gelijk had, dat Salman Rushdie gedood moest worden. Mijn spontane antwoord aan deze twee - waarop zij zwegen - was toen: ‘De Koran is niet van U, de Bijbel is niet van mij. Mohammed is niet van U, en Jezus is niet van mij. Maar wij staan in de gemeenschappelijke traditie van de mensheid. Profeten hebben tot ons gesproken en van ons wordt een respons, een antwoord verwacht.’
Geen van drieën, jood, christen of moslim, moet denken dat hij of zij een patent heeft op respectievelijk Mozes/Musa, Jezus/’Isa of Mohammed. Geen van drieën heeft het alleen- vertoningsrecht op de waarheid. Wij doen er alle drie goed aan om onze eigen en elkaars boeken en profeten serieus te nemen en naar elkaar te leren luisteren. Joden, christenen en moslims weten zich verbonden met een profetische traditie die met Abraham begint en via Mozes en Jezus uitloopt op Mohammed. Zo leert het de Koran. Mohammed ziet zich zelf staan in de profetische traditie zoals die in de Bijbel te vinden is. Daarom riep hij joden en christenen op om hem en zijn boodschap - later neergelegd en bijeengebracht in de Koran - te aanvaarden.
Die erkenning is echter, op uitzonderingen na, bij vele joden en christenen toen en later uitgebleven. Er waren ontmoetingen en gesprekken van de profeet Mohammed met joden en christenen. Beroemd is die ontmoeting tussen de profeet Mohammed en een delegatie van christenen uit Jemen waarbij over Jezus gesproken werd. In 630 kwamen deze christenen, onder wie een bisschop, uit Nadrjan de profeet in Medina opzoeken. Nadjran was ooit een van de heilige steden voor Arabische christenen in het Arabische schiereiland. De profeet Mohammed beschouwde deze christenen die bij hem kwamen als gelovigen. Hij probeert hen ook van de echtheid van zijn eigen zending te overtuigen. In die ontmoeting werd gesproken over het verstaan van de betekenis van Jezus. De ontkenning dat Jezus goddelijk zou zijn roept van de zijde van de christelijke delegatie verzet op. Beide partijen kunnen het niet met elkaar eens worden. De profeet Mohammed daagt de christenen dan uit om God te laten beslissen via een Godsgericht, een soort vuurproef, wie gelijk heeft en de waarheid spreekt. De christelijke delegatie ziet liever van een dergelijk proef af. Dan wordt er met de christelijke delegatie van Nadjrân een verdrag gesloten, en de uiteindelijke beslissing aan God overgelaten: 'God zal het oordeel vellen tussen u op de dag der opstanding over datgene waar gij het over oneens waart', 22:69 (68).1
Erkenning van elkaars heilige boeken en profeten
Het zou erg belangrijk zijn zowel in ons land als wereldwijd dat deze drie familieleden van Abraham/Ibrahim - joden, christenen en moslims - met elkaar in gesprek gaan over de eigen en elkaars ‘heilige boeken.’ Nu is het zo dat volgens de Koran de boodschap die Mohammed bracht wezenlijk dezelfde is als die waarmee Mozes en Jezus kwam. Aan Mozes werd de Thora/Tawra gegeven, aan Jezus de Indjil en zo aan Mohammed de Koran. In die drie boeken gaat het in essentie om dezelfde boodschap van dezelfde God. Er is immers geen andere God dan God? Maar de meeste joden en christenen erkennen dit niet en vinden niet dat Mohammed diezelfde boodschap heeft gebracht. Als zij weigeren die boodschap te aanvaarden geeft de Koran als reden voor die weigering het feit dat joden en christenen hun eigen boeken niet goed lezen en uitleggen. Joden en christenen zouden met hun eigen boeken geknoeid hebben. Het woord dat voor die beschuldiging gebruikt wordt luidt ‘verdraaiing’ (tahrif), namelijk van de teksten van de Bijbel. Wat bedoelt de Koran daarmee? Soms wordt gezegd dat daarmee bedoeld wordt dat de huidige tekst zoals die voor ons ligt niet meer de eigenlijke Thora/ Tawra en het oorspronkelijke Evangelie/Indjil is. Als die uitleg gevolgd wordt dan wordt het gesprek wel erg moeilijk. Maar de meer algemene islamitische uitleg is dat de Koran daarmee bedoelt, dat er niet met de tekst zelf maar met de uitleg van de tekst werd en wordt geknoeid. Er is natuurlijk niets mis mee met elkaar over die uitleg van teksten te spreken. Zo hebben Joden specifieke vragen aan christenen ten aanzien van hun uitleg en omgekeerd, zo geldt het ook tussen christenen en moslims. Een belangrijke voorwaarde voor een vruchtbaar gesprek is dat moslims de Bijbel serieus nemen als openbarings - boeken van God en dat joden en christenen op hun beurt de Koran ernstig nemen.
Moslims erkennen op grond van de Koran dat Mozes en Jezus grote profeten zijn. Maar hoe zit dat van de zijde van joden en christenen ten opzichte van Mohammed? Meestal wordt ontkend dat hij profeet is. Het is mijn overtuiging dat het cruciaal is dat joden en christenen erkennen dat ook Mohammed in de rij van de profeten thuis hoort.
Soms werd dat in het verleden ook wel gezegd. De beroemde joodse denker Maimonides (1135-1204) is daar een voorbeeld van. Hij werd geboren in Cordoba en stierf in Cairo. Hij leefde en werkte in het Moorse Spanje een tijdlang een toonbeeld van symbiose van joden, christenen en moslims. Hij is beroemd geworden met zijn oorspronkelijk in het Arabsich (!) geschreven boek De gids der verdoolden. In Nederland waar het geestelijke klimaat soms zo lijkt te verwilderen kan Maimonides een belangrijke gids zijn. Hij dacht in zijn tijd en in zijn maatschappij na over de multiculturele samenleving en schreef: 'De Moslems zijn in het geheel geen afgodendienaars en zij verkondigen op juiste wijze de volstrekte eenheid van God'. 'Het gaat het menselijk denken te boven om de plannen van de Schepper te peilen. Want onze wegen zijn niet Zijn wegen, noch onze gedachten Zijn gedachten. Alle zaken die betrekking hebben op Jezus van Nazareth en de Ismaëliet (Mohammed) die na hem kwam diende duidelijk de weg van de koning Messias om de hele wereld voor te bereiden om God eensgezind te aanbidden, zoals geschreven staat: 'Dan zal ik de lippen van de volken rein maken, zij zullen de naam van de Heer aanroepen, ze zullen hem dienen, zij aan zij, Sefanja, 3:9.‘2 Maimonides verwijst hier naar de Bijbel waar de verwachting uitgesproken wordt dat de verwachte messias (masih), een door Godgezalfde betekent dat, als werktuig in Gods hand recht en gerechtigheid op aarde zal brengen.
Kalief of koning?
Waarover kunnen de drie - jood, christen en moslim - dan samen spreken? De Bijbel bestaat volgens de christelijke benaming uit twee delen: het Oude en het Nieuwe Testament. De joden noemen het Oude Testament Tenach. Die afkorting slaat op de drie delen waaruit het boek bestaat: de Thora (de eerste vijf boeken van de Bijbel; de zogenaamde boeken van Mozes), de profeten en de geschriften. Tot het geschriften behoort bijvoorbeeld het boek van de Psalmen. De Koran noemt dit eerste deel van de Bijbel Tawra. Dat woord is uiteraard verwant met Thora, maar omvat meer dan alleen de verwijzing naar de eerste Bijbelboeken, maar ook andere delen van het Oude Testament. Het Nieuwe Testament wordt door moslims Indjil genoemd waarin je gemakkelijk het woord Evangelie kan herkennen.
Wat is nu de boodschap van Abraham tot en met Mohammed met betrekking tot de wereld, de aarde die wij mensen bewonen? In het scheppingsverhaal in de Koran deelt God in de vergadering van de engelen zijn voornemen mee om de mens te scheppen. Hij wil de mens zijn plaatsvervanger, zijn stede-houder, vice-regent (kalief) op aarde maken. De engelen reageren verontwaardigd met: ‘Zult gij daar één instellen die verderf op aarde zal brengen en bloed storten, Koran, 2: 30-39 (28-37). Je kunt moeilijk ontkennen dat de engelen een punt hebben. Maar God antwoordt hen dat Hij weet wat zij niet weten. Je kunt je moeilijk voorstellen dat God niet wist dat de mens bloed zou vergieten op aarde. Toch blijft Hij bij zijn voornemen, heeft fiducie , om zo te zeggen, in zijn project mens en schept de mens, man en vrouw. Maar dan verschijnt Gods tegenstander op het toneel, satan of Iblis , d.w.z. degene die de zaak in het honderd wil gooien. Deze fluistert de mens boze gedachten in en stelt hem in plaats van het plaatsbekleder-schap van God, de heerschappij, het koningschap in het vooruitzicht. Koran 20:120 (118). In het Nieuwe Testament wordt over een dergelijke poging van Satan gesproken om Jezus te verzoeken. ‘De satan voert Jezus naar een zeer hoge berg. Laat hem alle koninkrijken van de wereld in al hun pracht zien en zegt dan: Dit alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt. Maar Jezus weerstaat deze verzoeking: en zegt: “Ga weg, satan! Want er staat geschreven: ‘Aanbid de Heer Uw God, vereer alleen hem” (Mattheus 4: 8-10).
Nu is een ‘koning’ in de Bijbel en de Koran vaak niet een onschuldige vorst die, zeg maar, linten doorknipt of zo. Met koningschap wordt meestal een onrechtvaardig koningschap bedoeld, iemand die onrecht doet, verderf brengt op aarde. De bedoeling van dit verhaal is om duidelijk te maken dat volgens de Bijbel en de Koran Adam, dat wil zeggen elke mens, elcerlic, voor de keuze staat: wat wil hij of zij? Een rechtvaardige plaatsbekleder van God op aarde zijn (kalief), of een onrechtvaardige koning? De profeten van Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed komen steeds op dezelfde opdracht aan de mens terug. Zij roepen steeds weer op om te breken met onrecht en weg te trekken uit het land / gebied / stad van het onrecht - Exodus is het woord dat in de Bijbel gebruikt wordt en hidjra het woord dat in de Koran wordt genoemd - en vervolgens op weg te gaan naar het land/ stad, waar gerechtigheid moet worden gedaan.
Bevrijdingsboodschap van de profeten Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed
Abraham staat in het tweestromenland (wat nu Irak is) tegenover de onrechtvaardige koning Nimrod, Koran 2:258 (260)). Deze vorst wordt de eerste geweldpleger op aarde genoemd (Genesis 10:8). Abraham moet breken met het onrecht daar wegtrekken uit dat gebied, en op weg gaan daar naar een land, aarde, stad waar gerechtigheid zal worden gedaan.
Voor Mozes in Egypte herhaalt zich de geschiedenis als het ware. Mozes moet breken met het onrecht van de Farao/ Firawn van Egypte, de tirannieke, arrogante heerser, Koran 79:17; vgl. Koran 22:24, 34, die verderf op aarde aanricht, Koran 28:5. Mozes moet met zijn volk wegtrekken, Koran 7:141; 20:80 en op weg gaan naar het beloofde land, waar de verdrukten recht zal worden verschaft, Psalm 146:7.
Jezus staat in zijn tijd in Jeruzalem in Palestina. Israel tegenover koning Herodes. Hij moet ook breken met het onrecht van de stad Jeruzalem en weg-trekken. Als Jezus - in een visioen - Mozes en de profeet Elia ontmoet, spreekt hij met beiden over zijn ‘uittocht’ , Exodus, uit Jeruzalem, Lucas 9: 30,31. Hij moet zo uitredding, bevrijding bewerkstelligen.
De profeet Mohammed moet op zijn beurt breken met de onrechtvaardige leiders van Mekka. Hij volvoert de hidjra, het equivalent van Exodus. Mohammed breekt met de stad van het onrecht en gaat naar een nieuwe stad, Medina (=stad), die de bijnaam ‘lichtstad’ (Medinat al-munawwara) zal krijgen, een stad waar recht zal moeten worden gedaan.
Hoe is de nieuwe land, de aarde en de stad bedoeld?
Wat wil God dat er gebeurt na de bevrijding als de volgelingen van de profeten in het beloofde land, of de nieuwe stad zijn aangekomen? God wil wél doen aan hen die onderdrukt werden in het land (Egypte) en hen in dat beloofde land tot leidslieden maken. Zij zullen het land beërven en hun macht vestigen in het land, Koran 28:5 (4), ‘de onderdruk-ten der aarde’ zullen leidslieden worden, Koran 7:141. Want als zij die Exodus of die hidjra hebben meegemaakt, bevrijd zijn uit de onderdrukking, worden zij aangesteld tot leiders om goed te doen en zich houden aan alle geestelijke en sociale verplichtingen (Koran 21: 73).
Maar hoe gaat het in de praktijk met degenen die Abraham en Mozes uit respectievelijk het Tweestromenland en uit Egypte gevolgd zijn? Wel het kan goed gaan met koningen in het land. Koning David /Da’ud is daar een voorbeeld van. Treffend genoeg wordt hij in de Koran dan ook kalief genoemd! Koran 38:26 Dus je kunt wel ‘koning’ zijn, als je maar koning bent op de manier van kalief, plaatsbekleder Gods, iemand die recht en gerechtigheid doet, zoals God de mens vanaf de schepping heeft bedoeld. Maart werd echt na de bevrijding altijd een rechtvaardige samenleving gevormd? Dat was wel de bedoeling. Maar gebeurde dat ook? Het schokkende is dat het al heel spoedig het in 't beloofde land dezelfde kant opgaat als met onrechtvaardige vorsten zoals de farao van Egypte. Het is voor het verstaan van Bijbel en Koran goed te beseffen dat alle profeten tot en met Mohammed toe zich in de eerste plaats heel kritisch zich opstellen ten opzichte van het eigen volk, tot de eigen gemeenschap. Als heel spoedig na aankomst in het beloofde land wordt tegen het advies van de profeten in om te beginnen met Samuel, 1 Samuel 8; Koran 2:246 (247) gekozen voor een erfelijk koningschap met generaals, militaire experts, belastingen en dwangarbeid. De grote 'vredevorst' Salomo/ Sulayman wordt op zijn beurt zelf een farao! En dat leidt ertoe dat de mensen onmiddellijk na de dood van koning Salomo opgeroepen worden tot een nieuwe bevrijding, een nieuwe Exodus, 1 Koningen 12: 16.
Zo worden de eerste opvolgers van Mohammed kaliefen genoemd en de eerste vier heten 'recht-geleide kaliefen'. Maar dat blijft helaas niet zo. Zeker ook daarna noemen deze leiders zichzelf nog wel kaliefen. Maar zijn het ook kaliefen zoals God bedoeld heeft? Zodra er een nieuw kalifaat ontstaat in Damascus, worden die kaliefen door de gewone mensen als koningen gelabeld en waarom? Omdat hun heerschappij een onrechtvaardige en onderdrukkende heerschappij was geworden!
Actualiteit van de Bijbel en Koran voor alle drie
De profetische boodschap van alle drie boeken blijft actueel voor joden, christenen en moslims. De profeten Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed waarschuwen ons dat in het beloofde land, in de beloofde stad mis kan lopen en ook vaak loopt. De beloofde stad kan op haar beurt weer tot een stad van onrecht worden. Jeruzalem kan een Sodom en Gomorra worden! (Jesaja 9:1). Deze steden waar onrecht geschiedde, Genesis 18, 19. De bewoners luisteren niet naar de boodschap van de profeet Lot, Koran 27: 54- 58 (55-59). Daarom werden deze steden door God gestraft en onderste boven gekeerd en bedolven onder een regen van stenen vanwege het kwaad dat zij hebben bedreven, Koran 11:82 (84); 15:74; 29: 34 (33).
Voor alle drie - jood, christen en moslim- gaat het verhaal van het breken met onrecht, de Exodus en de hidjra, het op weg gaan naar het beloofde land, de beloofde stad verder gaat. De oproep tot ‘ hidjra loopt niet te einde totdat de zon opstijgt van de plaats waar hij ondergaat (zegt overlevering, hadith van de profeet Mohammed).3
Voor wie is dan de aarde bestemd? Wie zullen de aarde mogen beërven? ‘De rechtvaardigen zullen de aarde beërven en zij mogen er blijvend wonen,’ zegt de Psalm 37:29. Dat laatste vers haalt Jezus in de bergrede aan: ‘De zachtmoedigen zullen de aarde beërven.’ (Mattheus 5:5 ). Het is treffend dat juist dat vers - een van de weinigen - door de Koran letterlijk wordt aangehaald: ‘ En Wij [God] hebben neergeschreven in de schriftuur [De psalmen] ... dat de aarde zal beërfd worden door mijn rechtschapen dienaren.’ Koran 21: 105.
Moeten niet alle drie jood, christen en moslim zich steeds weer door deze woorden van de profeten uit hun drie boeken blijvend laten aanspreken?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten