zaterdag 18 september 2010

Samen Wijzer Dag 11 september
Thomastheater in Amsterdam
Georganiseerd onder meer door Kerk en Vrede.

Het onderwerp dit jaar was een 'godsdienstgesprek', uitgelokt door de Open Brief van de Moslimgeleerden ' 'Common Word waarop Hebe Kohlbrugge c.s. reageerde met een Open Brief aan de PKN


Lezing Anton Wessels:
In 2001 viel de elfde september zoals U zich waarschijnlijk allemaal wel herinnert op een dinsdag. Waar was U toen het gebeurde? ... Op de vrijdag daarop volgende hield een nieuwe collega aan de Theologische faculteit aan de Vrije Universiteit zijn inaugurele rede waarbij hij de opmerking maakte: ‘De profeet Mohammed heeft de stad Mekka met geweld ingenomen.’ Toen hij dat zei met die timing een paar dagen na die dinsdag was de strekking voor geen misverstand vatbaar. ‘Osama Bin Laden heeft het van niemand vreemd.’ Een dergelijke wijze van spreken over de Islam is niet typisch voor alleen voor het ‘ver Wilderd(s)e denken’ dat in Nederland door de rechtste politiek inclusief het CDA in de komende jaren van harte gedoogd zal worden, maar ontvangt brede steun in rechts christelijke, kerkelijke en ook theologische kringen in Nederland.

Het is jammer dat de opstellers en ondertekenaars van de ‘Openbrief aan de PKN - synode’ geen kenners zijn van de Koran en de Islam in de echte, zo u wilt, wetenschappelijk zin van het woord, noch kennelijk de behoefte hebben gevoeld advies in te winnen van diegenen in Nederland die deze deskundigheid wel bezitten. Ook heeft men gemeend geen kennis te hoeven nemen van wat door christelijke geleerden b.v. in deze laatste halve eeuw is gedacht, gezegd en geschreven, nationaal en internationaal, over de alle belangrijke aangelegen theologische vragen tussen christenen en moslims omtrent het verstaan van God, het profeetschap van Mohammed, de Godsleer, de triniteit en de christologie om deze dan in hun bezinning te kunnen betrekken.

Drie voorbeelden wil ik noemen van die gebrekkige kennis.

1. Bijzonder kwalijke is misduiding van de Koran namelijk als geschreven wordt dat dé moslims Tenach en Evangelie als gecorrumpeerde bronnen zouden beschouwen. Dat is onjuist. Nergens is dan ook maar een spoor daarvan in de brief van die 138 moslimse geleerden ‘Een gemeenschappelijk Woord’ te ontdekken. Het tegendeel is het geval.

2. De veronderstelling (‘onze indruk’ wordt het genoemd) dat de islam, ook vanuit de bronnen, in sterke mate de waarden van kracht, macht en mannelijk eer koestert, toont een grondig gebrek aan kennis van die bronnen in het bijzonder de Koran.
De boodschap van de Koran is anti - Arabisch om zo te zeggen - diens profetische boodschap is ook niet ‘naar de Arabische mens’, zoals het Evangelie niet is ‘naar de mens’, Galaten 1:11. De Koran gaat scherp in tegen de gedachte van ‘eer’. De hoogste eer voor de mens is gelegen in de mate van zijn vreze Gods (Q 49:13).

3. Ronduit schokkend noem ik de volgende zin: ‘Waar het wordt uitgesloten dat God Messias lijdt en sterft om het diepste lot van de mensheid te delen, verdampt (curs. AW) de ‘common ground’ (waar de moslimse geleerden over schrijven) van een gemeenschappelijk Gods besef.’
Ten eerste de kruisiging wordt niet door de Koran ontkend. Ontkend wordt dat de joden het gedaan hebben! ‘Het zijn de joden niet Heer Jesu die u kruisten,’ wist de Koran duizend jaar vóór Revius. Dat ten eerste. Maar waar is het ‘bewustzijn’ bij de schrijvers van deze zojuist aangehaald regel: dat niet in de islamitische wereld, maar in het ‘allerchristelijkste’ Europa zes miljoen leden van het volk waartoe Jezus toebehoorde zijn omgebracht (honderd duizend uit deze stad Amsterdam, waar we bijeen zijn, weggevoerd), - joden die misschien niet in de christelijk dogmatische zin van het woord in de ‘Gekruisigde’ geloofden, maar intussen wel die weg van de Gekruisigde gingen. Zij leden en stierven, ‘verdampten’, in de nabijheid van kerken en kloosters in die zich christelijk noemende landen. Zes miljoen maal werd ‘Jezus’ opnieuw gekruisigd.

Ik zwijg nu maar verder over de toon waarop vragen gesteld worden over de godsdienstvrijheid, rechten van de mens, de positie van christenen in moslimse landen, de moeilijkheid van overgang van de islam tot het christendom daar. Natuurlijk kunnen, mogen en moeten vragen gesteld worden, maar dat kan pas echt goed indien men kennis en bevinding toont niet alleen van wat er de laatste 14 eeuwen is geschied, maar ook de oorlogen die de laatste decennia en nog steeds worden gevoerd in Israël, Palestina, Irak, Afghanistan ...
Laat het duidelijk zijn dat er sprake is van een ideologische vorm van de islam, dat er een politieke islam bestaat, zelfs verschillende. Helaas lenen zich godsdiensten maar al te zeer tot politiek gebruik of vooral misbruik. G.J. Heering schreef bijna een eeuw (1928) geleden zijn Zondeval van het Christendom. Met keizer Constantijn de Grote liep het zeker wat de kerk in het Westen betreft echt fout en werd sindsdien de christelijke godsdienst gebruikt als een instrument van macht over anderen, en tegen anderen niet in de laatste plaats de joden en vervolgens de moslims. De kruistochten tegen de moslims zijn het veel aangehaalde voorbeeld van zo’n verraad van de boodschap van Jezus van Nazareth.

Ik wil trachten iets te zeggen over de heilige boeken van joden, christenen en moslims: de Tenach, het Evangelie (het zgn. Nieuwe Testament), én de Koran. De belangrijke vraag daarbij is of die spanningen, conflicten, oorlogen van toen en nu verband houden met die boeken, met de boodschap zoals die daarin vervat ligt. Ik denk aan het anti - semitisme, het anti-islamisme en anti -christendom dat op grond van deze boeken door fundamentalisten, radicalen (hoe U ze noemen wil) van resp. alle drie tradities wordt gelegitimeerd.
Het is mijn overtuiging dat die drie boeken een ándere weg wijzen. Het is daarom van levensbelang dat wij samen, jood, christen en moslim, luisteren naar deze drie boeken in samenhang. Zo zijn ze te lezen en kunnen ze gelezen worden en zijn naar mijn diepste overtuiging ook bedoeld gehoord te worden.
‘Bismillah al- Rahmân al Rahîm. In de naam van God de Barmhartige, de Erbarmer’. Zo zal een moslim een lezing beginnen, trouwens elke onderneming. Zo beginnen alle hoofdstukken van de Koran (op één na). Rahmân, Barmhartige, is de Godsnaam die door joden en christenen in het Arabische schiereiland, lang vóór en in de tijd van de profeet Mohammed gebruikt werd. Er is een inscriptie in het Zuiden van Arabië gevonden met deze naam, in het gebied trouwens waar volgens de Bijbel en Koranverhalen de koningin van Scheba vandaan kwam. Deze koningin, zo vertelt de Koran, ontving een brief van koning Salomo die begint met deze aanhef: In de naam van God de Barmhartige, de Erbarmer (Q 27:30).
Wil je als jood of christen de Koran goed begrijpen, dan is het van cruciale betekenis te weten dat de profeet Mohammed sprak tot een gehoor dat voor een belangrijk deel uit joden en christenen bestond. D.w.z. een gehoor dat vertrouwd was met de Bijbelverhalen. Mohammed trad op in een situatie in het Arabische schiereiland, waar joden en christenen leefden en niet te vergeten joodse christenen. In verschillende fasen van de geschiedenis waren joden daar terecht gekomen: na de verwoesting van de eerste tempel, in de zesde eeuw vC t.t.v. Nebukadnezar, en later na die van de tweede tempel in 70 na Christus. Maar in die tijd en rond de opstand van Bar Kochba (tweede eeuw) vonden joodse christenen een toevlucht in Arabië. Dat is een belangrijk tak van de kerk waarvan het Nieuwe Testament duidelijk getuigt, maar die door christenen in het Westen vaak vergeten is en wordt. Maar die joodse christenen zijn in het (Midden-) Oosten duidelijk aanwezig en de onderlinge discussies, gesprekken, conflicten tussen joden, joodse christenen en andere christenen gaan tot de vierde vijfde, zelfs zesde eeuw door.
Verder moeten wij beseffen dat de christenen die Mohammed daar in Arabië ontmoette en kende niet de christenen waren die met het Westen verbonden waren, niet de christenen van de ‘keizerlijke’, melkitische (melkos betekent vorst), Byzantijnse kerk of de Oosters Orthodoxe kerk, maar die kerken die in onmin leefden met deze met macht verbonden en de op macht beluste kerk van Byzantium. Mohammed had te maken met Syrisch Orthodoxe (of Jakobitische) en de Assyrische of Nestoriaanse christenen, die je dus vond of nog vindt in landen als Syrië, Libanon en Irak. Je had metropolieten van de Nestorianen bijvoorbeeld in Afghanistan.
Net zo min als Jezus stichtte Mohammed, toen hij tot profeet geroepen werd, een nieuwe godsdienst, maar hij predikt de Thora: de weg die God via Mozes, Mûsâ heeft gewezen. Geen profeet wordt in de Koran vaker aangehaald dan Mozes. Als je kort wilt zeggen waarom het in de Thora gaat? Wel: recht doen en liefhebben (God bovenal en je naaste als jezelf). Jezus is niet gekomen om die Thora af te schaffen. Uitdrukkelijk kwam Hij om die te vervullen (Mattheüs 5:17): te laten zien wat de bedoeling daarvan is. Als je moet uitleggen wat vervullen is, denk ik graag aan het beeld van de leren waterzak die in het Midden Oosten nog steeds gebruikt wordt. Als er geen water in zit, kun je afvragen waar die in hemelsnaam voor dient. Maar als die vol is, dan weet je het. O! dient het daartoe. Jezus is bovenal gekomen om die Thora te doen. Hij is de vleesgeworden Thora, de belichaming van de Thora, Zoon van de wet, zoon van de Thora. Ten diepste is er of mag er geen schisma zijn tussen joden en diegenen die zich christenen noemen, die wáre volgelingen van Jezus trachten te zijn. Het conflict gaat niet om de Thora. Het geschil is enkel en alleen de kwestie van het doen ervan. ‘Doe het en gij zult leven’.
Welnu, Mohammed komt als profeet. De boodschap neergelegd in de Koran houdt in: zoals Jezus kwam om de Thora te bevestigen, zó kwam Mohammed om de Thora én het Evangelie, de boodschap van Jezus, te bevestigen. Dus, aldus Mohammed, bevestigt de Koran, zowel de Thora als het Evangelie (Q 5:46-48).
In die zevende eeuw en sindsdien interpelleert Mohammed om zo te zeggen de joden en de christenen omtrent zowel het verstaan en de uitleg, als het doen van die Thora (‘recht doen en liefhebben’) en laat zich zelf ook interpelleren.
Het is goed te bedenken dat om zo te zeggen: Mozes geen ‘Jood’, Jezus geen ‘christen’, en Mohammed geen ‘moslim’ was. Daarmee wil ik aangeven dat geen van de drie tradities en gemeenschappen (Jodendom, Christendom en Islam), respectievelijk met Mozes, Jezus en Mohammed samenvallen. Deze gestalten, zo centraal voor respectievelijk de joodse, de christelijke en de moslimse traditie, zijn niet om zo te zeggen het ‘bezit’ van resp. van één van deze drie tradities afzonderlijk, alsof ieder voor zich een ‘patent’ zou hebben op respectievelijk Mozes, Jezus en Mohammed, alsof elk voor zich aanspraak zou kunnen maken op het exclusieve recht op tekst en uitleg van de respectievelijke boeken: Tenach, het Nieuwe Testament en de Koran. De joodse geleerde David Hartman uit Jeruzalem merkte op: ‘Wij - Joden - zijn niet ‘the only show in town’. Natuurlijk hebben in de praktijk, in de geschiedenis christenen én moslims vooral gedacht deze ‘show’ te kunnen stelen. Sinds de vierde eeuw meende Constantijn de Grote dat de christenen, hij zelf voorop, die wimpel in Jeruzalem kon overnemen. In hoc signo vinces. In dat teken, teken van het kruis, zult gij overwinnen zou Constantijn toch immers in de wolken hebben geschreven hebben gezien vóór de inname van Rome, de strijd tegen Maxentius bij de Milvische brug? Zijn moeder Helena vond voor het gemak het ware kruis dan ook in Jeruzalem, over welke plaats de heilige grafkerk werd opgericht.
Toen in de zevende eeuw de moslims Jeruzalem veroverden, bouwden zij de ‘Rotskoepel’ op de tempelberg en volgens de uitleg zagen zij het als een triomf van de islam over het jodendom en met name over het christendom! Maar dat is, en dat is mijn belangrijke punt, in beide gevallen, niet in de geest van de Thora en de Profeten, dat wil zeggen, dus ook de Koran niet! Het is een verloochening en verraad van Thora, Evangelie én Koran.
Natuurlijk is en blijft er een joodse, christelijke en moslimse uitleg, vooral van die laatste twee, die hun eigen geloof en traditie, hun eigen boeken tegen de ander hebben uitgelegd en nog steeds uitleggen. En daar kun je mee voortgaan en ik zie die ‘Open brief brief’ in feite in die heilloze traditie staan.
Wel een dergelijke houding is op zijn gunstigs vruchteloos, maar vooral gevaarlijk om dat het de wederzijdse vijandschap verdiept, de tegenpartij tracht te demoniseren en te fanatiseren, hetgeen duidelijk tot grote schade leidt voor alle betrokkenen.

Ik laat mij voor mijn overwegingen graag inspireren door die andere grote Mozes, de joodse filosoof Mozes Maimonides. Maimonides werd in 1135 in Cordoba in het Moorse Spanje, al-Andalus, geboren en in 1204 in Cairo begraven. Hij was ook geneesheer en diende in Egypte de beroemde sultan Saladin (1138-1193) als diens lijfarts. Saladin versloeg in 1187 de kruisvaarders nabij Tiberias en veroverde Jeruzalem. Een arts wordt in het Arabisch, de taal waarin Maimonides zich bewoog en schreef, aangesproken met ‘hakîm’, ‘de wijze’. Wel Maimonides was in meerdere opzichten ‘wijs’.
Maimonides leeft en werkt dus in de door moslims gedomineerde wereld en heeft zich afgevraagd wat de betekenis is van die andere twee tradities, het christendom en de islam, die zich immers toch ontwikkeld hebben vanuit de inspiratie bron van zijn eigen joodse traditie. Hij verklaart in zijn oorspronkelijk in het Arabisch geschreven Gids der verdoolden: 'De moslims zijn in het geheel geen afgodendienaars en zij verkondigen op juiste wijze de volstrekte eenheid van God'. En elders (schrijft hij): 'Het gaat het menselijk denken te boven om de plannen van de Schepper te peilen. Want onze wegen zijn niet Zijn wegen, noch onze gedachten Zijn gedachten (Js 55:8). Alle zaken die betrekking hebben op Jezus van Nazareth en de Ismaëliet, Mohammed, die na hem kwam, diende duidelijk de weg van de koning Messias om de hele wereld voor te bereiden om God eensgezind te aanbidden, zoals geschreven staat: 'Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij állen de naam des HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen zij aan zij' (Sef 3:9). Maimonides denkt bij de ‘volken’ dan aan die zogenoemde christelijke en moslimse volken.
De vraag, 'Is Mohammed ook onder de profeten?', verdient van joodse en christelijke zijde volmondig bevestigend beantwoord te worden. Het is van groot belang dat jood, christen en moslim samen Thora, Evangelie en de Koran in samenhang lezen en zo goed mogelijk trachten te verstaan. De gemeenschappelijke boodschap van de drie Boeken is gericht aan allen die het horen willen, zich ‘geroepen’ weten: diegenen die door God via de dienst van de profeten, Mozes, Jezus, Mohammed, geroepen worden. In de historie zijn drie afzonderlijke gemeenschappen ontstaan: de joodse gemeente of qahal, dat letterlijk ‘geroepenen’ betekent. De christelijke kerk wordt ecclesia genoemd, wat de Griekse vertaling van de Septuagint én het Nieuwe Testament van het Hebreeuwse woord qahal is. De moslimse gemeenschap heet umma. Wat deze laatste uitdrukking betreft verwijst die in de Koran naar een gemeenschap die één gemeenschappelijk dienst aan God deelt. Abraham, Ibrâhîm was een gemeente, umma op zich (Q 16: 120, Abraham is het prototype voor de wáre gelovige (vgl. Q 3:67; 2:128, 134. 141). Aan iedere gemeenschap wordt een boodschapper gezonden (Q 10:47). Er is sprake van één gemeenschap van de mensheid, waarvan God Heer is (Q 23:52). De gemeente van profetische boodschappers wordt als één gemeente gezien (Q 21:92). In de loop der geschiedenis is echter verdeeldheid ontstaan, zo constateert de Koran (Q 21:93), in die gemeente die één was (Q 16:120; vgl. 2:213): de mensen behoorden tot één gemeenschap, maar zij gingen van mening verschillen. (Q 10:19). Maar eens zál uit diegenen die zich vol vertrouwen aan God toewijden, overgeven (dat is wat moslim in de echte zin van het woord betekent) één gemeente voortkomen, die oproepen tot wat goed is, gebieden van recht is, en verbieden wat verwerpelijk is. Die mensen zal het wél gaan (Q 3:104).

Voorbede voor de stad en de wereld, urbi et orbi
De Koran vertelt evenals de Bijbel dat Abraham voorbede bij God deed voor de stad van het onrecht bij uitstek, namelijk Sodom (Q 11:74,75). De aartsvader, de vader van alle gelovigen, is het model van de ware ‘moslim’, voorbeeld zo zegt de Koran, voor jood, christen en ‘moslim’ (in de sociologische zin van het woord) (Q 2:140; 3:67), voorbeeld voor de ‘gemeente’ (of die zich synagoge, kerk of moskee noemt), voorbeeld in feite voor élk mens, elcerlyck. Zoals deze voorbidder voor het aangezicht van de Eeuwige standhoudt, wordt datzelfde van de ‘kinderen van Abraham’ gevraagd te doen, dus bewijzen een voorbiddende qahal, ecclesia of umma te zijn die de roepstem van de profeten voor de stad, voor élke stad horen. En dan moeten de nazaten van Abraham dit gebed, die voorbede doen, en net zoals Abraham van hun hart geen moordkuil maken. God wil uit de mond van de biddende gemeente vernemen wat er onder de mensen omgaat, wat er aan mankeert: onrecht, liefdeloosheid, verkrachting van de rechten van de mens. Zo staat Abraham biddend in voor de Sodomieten. Dus deze taak van de ‘vader van alle gelovigen’ is kennelijk nadrukkelijk ook voor zijn gelovige nazaten weggelegd: Voorbede te doen voor onze steden: voor de stad en voor de wereld (urbi et orbi). Bidden betekent tegelijkertijd ook werken, ora et labora, bid en werk. Dat Abraham dat ook zelf deed, liet hij wel zien toen hij zich daadwerkelijk inzette voor de bevrijding van zijn neef Lot én Sodom, zoals een eerder verhaal vertelt (Genesis 14:13-16). Door zo te bidden en te werken kan het voortbestaan van de stad en de wereld mogelijk blijven.
Zo moet ook vandaag, zeggen ons Bijbel en Koran, gebeden en gewerkt blijven worden voor de steden, zodat het Sodomitische karakter verdwijnt: het verkrachten van recht en liefde in de letterlijke en de figuurlijke zin van het woord. In veel steden leven er mensen die vreemdelingen zijn; vreemden zijn voor elkaar, steden waar ongastvrijheid heerst en die geen vreemdeling kunnen dulden. Als dat in onze steden geschiedt dan gaan die op Sodom lijken.
Als Jezus eens op weg naar Jeruzalem ongastvrij in Samaria. ontvangen wordt vanwege de bestaande vijandige verhoudingen tussen joden en Samaritanen, stellen zijn leerlingen, Jakobus en Johannes, voor vuur uit de hemel afroepen, die deze zal verteren?’ (Lc 9:54). Jezus roept echter deze ‘zonen des donders, Boanerges, deze donderjagers (Mc 3:17), streng en bestraffend tot de orde! (Lc 9:55). Dat is niet het antwoord op de ongastvrijheid.
Hét joodse, christelijke en moslimse profetische appel is: voor de stad en voor de wereld, urbi et orbi te te bidden en te werken. Als die oproep, dat appel verdampt, ‘Verklinkt’, dan gaan die steden pas echt naar de sodomieter, wat God verhoede. Híj is Goddank lankmoedig, langzaam in Zijn toorn of zoals de Koran het zegt: God heeft zichzelf barmhartigheid voorgeschreven (Q 6:12).